Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BO3272, Rechtbank 's-Gravenhage , 342412 / HA ZA 2009/2320

Datum uitspraak: 15-09-2010
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond verklaard. Het beroep van ProRail op verjaring is, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad, afgewezen. De beschikking waarbij de last onder dwangsom is opgelegd, is in rechte onaantastbaar. De rechtbank dient er bij haar oordeel vanuit te gaan dat de beschikking zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als wat betreft de inhoud in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en met algemene rechtsbeginselen. Haar toetsing dient beperkt blijven tot de vraag of sprake is van overtreding(en) van de last onder dwangsom en de vraag of de invordering rechtmatig is.





Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 342412 / HA ZA 2009/2320

Vonnis van 15 september 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat: mr. J.A.M. Van der Velden te Breda,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. J.H. Geerdink, te 's-Gravenhage.

Partijen zullen hierna ProRail en de Staat genoemd worden.





1.De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 juni 2009, met producties;
- de conclusie van antwoord van 7 oktober 2009, met producties;
- het tussenvonnis van 21 oktober 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de beschikking van 29 maart 2010, waarbij een nadere datum voor comparitie is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 mei 2010;
- de brief van 11 juni 2010 van de zijde van de Staat, met productie.

1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.





2.De feiten

2.1.Bij besluit van 17 juli 2006 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening & Milieu, in verband met de beperking van spoorweglawaai langs het traject Roosendaal-Vlissingen (hierna: de Zeeuwse lijn) onder meer maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting. Tot de maatregelen behoorden een snelheidsbeperking voor het goederenmaterieel tot 80 kilometer per uur over het gehele traject, het aanleggen van een geluidsscherm, het gebruik van stiller goederenmaterieel en het vervangen van de houten dwarsliggers door betonnen.

2.2.Tegen het onder r.o. 2.1. genoemde besluit is, onder meer door ProRail, bezwaar gemaakt. Bij beslissingen op bezwaar van 12 april 2007 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening & Milieu (hierna "de Minister") de bestreden besluiten herroepen en gewijzigd vastgesteld, aldus - althans voor zover hier van belang - dat aan ProRail voor een aantal trajecten een (nadere) snelheidslimiet (60 dan wel 80 km/uur) voor de nachtperiode is opgelegd gedurende de periode dat de overige, eveneens bij besluit van 17 juli 2006 voorgeschreven maatregelen, nog niet zijn gerealiseerd.

2.3.Tegen het besluit, genoemd onder r.o. 2.2., is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: "Afdeling bestuursrechtspraak"). Daarop is op 21 mei 2008 uitspraak gedaan. In deze uitspraak is - althans voor zover van belang - het volgende overwogen:
'2.6. (...) In artikel 27, negende lid, noch enige andere bepaling van het Besluit geluidhinder spoorwegen wordt aan een vaststelling van maatregelen als bedoeld in artikel 27, negende lid, de verplichting verbonden om de vastgestelde maatregelen te realiseren. (...) Nu een uitdrukkelijke bepaling op dit punt ontbreekt, brengt de vaststelling van maatregelen als bedoeld in artikel 27, negende lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen, anders dan waarvan de minister in dit geval is uitgegaan, voor ProRail geen verplichting met zich om de op grond van deze bepaling vastgestelde maatregelen te realiseren. (...)'.

2.4.Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de Minister, bij besluit van 21 november 2008, opnieuw een beslissing op het bezwaar genomen. Hierbij zijn de snelheidsbeperkingen gehandhaafd. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft ProRail wederom beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Bij besluit van 26 augustus 2009 is het beroep van ProRail gegrond verklaard en heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing op bezwaar van de Minister vernietigd voor zover de snelheidsbeperkende maatregelen niet waren herroepen.

2.5.Bij brief van 12 september 2007 heeft de Minister een last onder dwangsom opgelegd wegens vermeende overtredingen van de, bij besluit van 17 juli 2006 opgelegde, snelheidsbeperkingen. ProRail heeft tegen deze last onder dwangsom geen rechtsmiddel ingesteld en deze is onherroepelijk. De last hield in dat ProRail bij iedere geconstateerde overtreding van de maximumsnelheid door goederentreinen in de nachtperiode op de Zeeuwse lijn een bedrag van € 5.000,- verbeurde met een maximum van € 1.000.000,-.

2.6.De Inspectie Verkeer en Waterstaat (hierna: "de IVW") heeft in opdracht van de Minister onderzoek gedaan naar de naleving van de maximumsnelheid op de Zeeuwse lijn in de periode van 20 september 2007 tot eind november 2007. Op 3 maart 2008 heeft de IVW een rapport is uitgebracht.

2.7.Bij brief van 17 maart 2008 heeft de Minister aan ProRail het volgende gemeld:
'Blijkens de rapportage van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is vastgesteld dat de snelheid van treinen in bovengenoemde periode in dertig gevallen 64 km/uur of meer bedroeg. Uit de treinnummers valt echter af te leiden, dat in dertien van de dertig gevallen sprake was van ιιn of meer diesellocomotieven zonder wagens; voor die situaties is de snelheidsbeperking niet van toepassing. Dit betekent dat in totaal in zeventien gevallen de snelheid van goederentreinen 64 km/uur of meer bedroeg.

Ik heb daarom besloten over te gaan tot inning van de dwangsom vanwege het feit dat zeventien goederentreinen in de nachtperiode hebben gereden met een snelheid van 64km/uur of meer. Het door u verschuldigde bedrag is 17 x € 5.000.- = € 85.000.'

2.8.ProRail heeft op deze brief gereageerd bij brief van 27 maart 2008, waarin onder meer is opgenomen:
'Bestudering van het rapport van de IVW leert dat de dwangsom ten onrechte wordt opgelegd voor de treinen met nummer 392017 die op 25-9-2007 (twee vermeende overtredingen) en 27-9-2007 (twee vermeende overtredingen) en de trein met nummer 92017 (een vermeende overtreding) die op 9-11-2007 gereden hebben daar dit losse locomotieven zijn. (...)

Op grond van het bovenstaande verzoek ik u de hoogte van de door VROM te innen dwangsom te corrigeren door bij de berekening van de hoogte van de dwangsom uit te gaan van 12 snelheidsovertredingen in plaats van 17.'

2.9.Bij brief van 25 april 2008 heeft ProRail - kort samengevat - aan de Minister geschreven dat de trajecten waarop de snelheidsmetingen van de IVW betrekking hebben voor een deel niet overeenkomen met de trajecten waarvoor op grond van de maatregelenbesluiten snelheidsbeperkingen gelden. Zij heeft de Minister verzocht de hoogte van de te innen dwangsom overeenkomstig aan te passen.

2.10.De Minister heeft op de brieven genoemd onder r.o. 2.8. en 2.9. gereageerd bij brief van 7 mei 2008, waarin, onder meer, het volgende is opgenomen:
'Bij brief van 17 maart 2008, kenmerk 2008028354-AVA, heb ik u verzocht om binnen dertig dagen na verzending van de brief € 85.000,- over te schrijven naar een rekening ten name van het Ministerie van VROM in verband met het verbeuren van een dwangsom door het overtreden van snelheidsbeperkingen op de Zeeuwse lijn.
(...)
In de brief van 27 maart 2008 deelde u mede, dat bij de door de Inspectie Verkeer en Waterstaat vastgestelde snelheidsovertredingen in enkele gevallen sprake was van een losse locomotief, waarvoor de snelheidsbeperking niet van toepassing is. In de brief van 25 april 2008 gaf u aan, dat de trajecten waarop de snelheidsmetingen van de Inspectie Verkeer en Waterstaat betrekking hebben voor een deel niet (geheel) overeenkomen met de trajecten waarover op grond van de maatregelenbesluiten snelheidsbeperkingen gelden. In verband hiermee heb ik de Inspectie Verkeer en Waterstaat verzocht om een aanvullend rapport over de geconstateerde snelheidsovertredingen.

In uw brief van 25 april 2008 stelde u verder aan de orde, dat DB Schenker van mening is, dat ik mij voor de geconstateerde snelheidsovertredingen tot DB Schenker zou moeten richten. Naar mijn mening is dat niet mogelijk. ProRail is normadressant van de Wet geluidshinder. Om die reden acht ik het niet mogelijk om mij rechtstreeks te richten tot de spoorwegondernemingen die zich niet houden aan de vastgestelde maximum snelheid.
(...)
Tenslotte deel ik u mede, dat ik u, na ontvangst van het aanvullende rapport van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, zo spoedig mogelijk nader zal berichten.'

2.11.Bij brief van 17 oktober 2008 heeft de minister aan ProRail het volgende meegedeeld:
'(...) heb ik de Inspectie Verkeer en Waterstaat verzocht om een aanvullend rapport over de geconstateerde snelheidsovertredingen. (...) Inmiddels heb ik dit rapport ontvangen. Bijgaand zend ik u het rapport toe. Blijkens dit rapport heeft de Inspectie opnieuw metingen uitgevoerd naar de gereden snelheden. Daarbij is gebleken, dat in dertien gevallen de snelheid 64 km/uur of meer bedroeg op de trajecten waarvoor op grond van de maatregelenbesluiten snelheidsbeperkingen gelden.
(...)
Aangezien door de Inspectie Verkeer en Waterstaat is vastgesteld, dat dertien goederentreinen in de nachtperiode hebben gereden met een snelheid van 64 km/uur of meer bent u een bedrag van 13 x € 5.000,- = € 65.000,- verschuldigd.'

2.12.Bij brief van 11 november 2008 heeft mr. J.A.M. van der Velden namens ProRail aan de Minister gemeld dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 21mei 2008 en de als gevolg van artikel 5:35 Algemene wet bestuursrecht (hierna: "Awb") voor de invordering van verbeurde dwangsommen geldende verjaringstermijn van zes maanden, niet tot invordering van de beweerdelijk verbeurde dwangsommen kan worden overgaan.

2.13.Bij brief van 9 januari 2009 heeft mr. Van der Velden, namens ProRail, de Minister verzocht om tot intrekking van het dwangbesluit van 12 september 2007 over te gaan, althans om de daarin bedoelde last onder dwangsom op te heffen.

2.14.De Minister heeft bij brief van 19 maart 2009 aan de advocaat van ProRail onder meer meegedeeld dat de last onder dwangsom niet is verjaard omdat de Staat ook bij brief van 7 mei 2008 (de Staat noemt de datum van 8 mei 2008, welke datum ook op de brief van 7 mei 2008 staat vermeld) een stuitingshandeling heeft verricht.

2.15.Bij brief van 24 maart 2009 heeft de Minister gereageerd op het verzoek van ProRail om de last onder dwangsom met terugwerkende kracht op te heffen:
'Recente ontwikkelingen
Inmiddels is mij evenwel gebleken, dat de geluidbeperkende en geluidwerende
voorzieningen die noodzakelijk waren om voor de Zeeuwse lijn materieel aan de
eisen van de Wet geluidhinder te voldoen grotendeels zijn verwezenlijkt. (...)
Om die reden vind ik het niet nodig om de last onder dwangsom voor de toekomst in stand te houden. Ik heb daarom besloten deze in te trekken, uiteraard zonder terugwerkende kracht'.

2.16.De minister heeft vervolgens op 23 april 2009 een dwangbevel uitgebracht dat op 8 mei 2009 aan ProRail is betekend. Volgens het dwangbevel bedragen de verbeurde dwangsommen in totaal € 65.000,-, te weten dertien overtredingen ΰ € 5.000,-.





3.Het geschil

3.1.ProRail vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzet tegen het dwangbevel van 23 april 2009 gegrond verklaart en de invordering van € 65.000,- aan verbeurde dwangsommen, alsmede de vordering tot betaling van de wettelijke rente daarover en de incassokosten afwijst, met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.

3.2.Ter onderbouwing van haar vordering stelt ProRail dat de Staat niet gerechtigd is tot invordering van de beweerdelijk verbeurde dwangsommen over te gaan. ProRail voert hiertoe primair aan dat de invorderingsbevoegdheid is verjaard. Op grond van artikel 5:35 Awb verjaart een vordering tot het innen van dwangsommen door verloop van zes maanden na de dag waarop de dwangsommen zijn verbeurd. De verjaring kan worden gestuit in overeenstemming met de bepalingen van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ("BW"), waarna een nieuwe verjaringstermijn van wederom zes maanden gaat lopen. ProRail stelt zich op het standpunt dat de brief van 17 maart 2008 (zie r.o. 2.7.) een tijdige stuitingshandeling is geweest, zodat op dat moment een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen die op 17 september 2008 verstreek. Nu de Staat in de tussenliggende periode geen andere stuitingshandeling(en) heeft verricht, is de inningsbevoegdheid op 17 september 2008 verjaard en is de Staat niet langer tot invordering van de verbeurde dwangsommen gerechtigd.

Subsidiair stelt ProRail dat er geen reden meer is om de verbeurde dwangsommen in te vorderen:
- uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2008 volgt dat op haar niet de rechtens afdwingbare verplichting rust, en ook nooit heeft gerust, om zich aan de opgelegde snelheidsbeperkingen te houden. Derhalve is door ProRail geen wettelijk voorschrift overtreden en staat het de Minister niet vrij om tot invordering over te gaan;
- het besluit van de Minister van 21 november 2008 naar aanleiding van het besluit van de de Raad van State van 21 mei 2008, zal worden vernietigd, waarmee, op basis van artikel 8:72 lid 2 Awb, ook de nietigheid vaststaat van het besluit waarbij aan ProRail een last onder dwangsom is opgelegd;
- ProRail heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister om de aan haar opgelegde last onder dwangsom zonder terugwerkende kracht in te trekken, welk bezwaar ertoe kan leiden dat de last onder dwangsom alsnog komt te vervallen;
- Algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel verzetten zich tegen de invordering van de verbeurde dwangsommen.

3.3.De Staat voert verweer.

3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4.De beoordeling

4.1. Het verzet is tijdig, te weten zes weken na de dag van betekening van het dwangbevel, en op de juiste wijze ingesteld, zodat ProRail in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.

Verjaring

4.2.Allereerst ligt ter beoordeling voor de vraag of de bevoegdheid van de Staat tot invordering van de verbeurde dwangsommen is verjaard. De rechtbank stelt voorop dat op de onderhavige invordering artikel 5:35 Awb van toepassing is zoals dit artikel luidde voor 1 juli 2009. Voor dit tijdstip gold op grond van artikel 5:35 Awb voor dwangsommen een verjaringstermijn van zes maanden na de dag waarop een dwangsom was verbeurd. Deze verjaringstermijn kon op grond van de bepalingen van artikel 3:316 e.v. BW worden gestuit. Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van de Staat van 17 maart 2008, waarbij de Staat aan ProRail heeft meegedeeld tot inning van dwangsommen over te gaan, als een rechtsgeldige stuitingshandeling dient te worden beschouwd.

4.3.De Staat stelt zich op het standpunt dat de verjaring andermaal is gestuit door middel van de brief van 7 mei 2008 (zie 2.10).

4.4. Als gevolg van het eerste lid van art. 3:317 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Deze omschrijving van de schriftelijke mededeling moet worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling van deze aard, welke neerkomt op een - voldoende duidelijke - waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren (HR 14 februari 1997, nr. 16144, NJ 1997, 244).

4.5. De vraag of een schuldeiser in een schriftelijke mededeling zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming heeft voorbehouden, is een kwestie van uitleg. Bij deze uitleg geldt dat niet alleen de letterlijke tekst doorslaggevend is, doch dat ook acht moet worden geslagen op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan de mededeling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zgn. Haviltex-maatstaf). Nadrukkelijk dienen ook de omstandigheden van het geval in het oordeel te worden betrokken. Daarbij dient in het oog te worden gehouden dat in elk geval niet voor misverstand vatbaar mag zijn dat de schuldeiser in zijn schriftelijke mededeling zich het recht op nakoming voorbehoudt. Niet vereist is dat de schuldeiser expliciet nakoming vordert.

4.6.Geven deze maatstaf volgt de rechtbank het verweer van ProRail, dat de Staat in de brief van 7 mei 2008 impliciet heeft aangegeven nog een standpunt in te zullen nemen over de invordering van de verbeurde dwangsommen, niet. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 7 mei 2008 van de Staat aan ProRail, gelezen tegen de achtergrond van de daaraan voorafgaande briefwisseling tussen partijen geen andere uitleg toelaat dan dat de Staat met die brief ProRail voldoende duidelijk heeft laten weten dat ProRail, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, ermee rekening diende te houden dat zij de beschikking hield over haar gegevens en bewijsmateriaal, opdat zij zich tegen de dan mogelijkerwijs herhaalde invordering van de verbeurde dwangsommen zou kunnen verweren. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking (i) dat de Staat bij brief van 17 maart 2008 aan ProRail heeft meegedeeld dat hij overgaat tot het innen van door ProRail verbeurde dwangsommen, (ii) dat in de brief van 7 mei 2008 uitdrukkelijk wordt verwezen naar de brief van 17 maart 20008 en wordt herhaald dat ProRail is verzocht om een bedrag van € 85.000,- te betalen in verband met het verbeuren van dwangsommen, (iii) dat de brief van 7 mei 2008 als kop heeft: "Inning verbeurde dwangsommen Zeeuwse lijn", (iv) dat ProRail haar brief van 25 april 2008 besluit met de zinsnede "Bij de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de door ProRail te verbeuren dwangsom Zeeuwse lijn (...).", (v) dat de Staat in de brief van 7 mei 2008 uitdrukkelijk bevestigt dat ProRail voor haar "normadressant" is van de Wet geluidshinder en dat de Staat zich niet kan wenden tot de spoorwegondernemingen die contractspartijen zijn van ProRail, (vi) dat uit de brief van 7 mei 2008 duidelijk blijkt dat de Staat de inning van de dwangsommen aanhoudt omdat hij bereid is om, op verzoek van ProRail bij brieven van 27 maart en 25 april 2008, IVW een hernieuwd onderzoek te laten doen naar de gestelde overtredingen en (vii) dat de Staat ProRail uitdrukkelijk meedeelt dat hij haar nader zal berichten na ontvangst van de aanvullende rapportage.

4.7.Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat de Staat met de brief van 7 mei 2008 de verjaring van de invordering van de verbeurde dwangsommen heeft gestuit.

Onrechtmatige invordering verbeurde dwangsommen

4.8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: "Afdeling bestuursrechtspraak") heeft op 9 juni 2010 het beroep van ProRail tegen het besluit van de Staat om de opgelegde last onder dwangsom niet met terugwerkende kracht op te heffen, ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft haar uitspraak gemotiveerd met een verwijzing naar het ne bis in idem beginsel: ProRail had geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden vermeld, zodat de afdeling het verzoek van ProRail zonder nader onderzoek kon afwijzen. Hiermee staat, opnieuw, vast dat de beschikking waarbij de last onder dwangsom is opgelegd, in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank dient er bij haar oordeel vanuit te gaan dat de beschikking zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als wat betreft de inhoud in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en met algemene rechtsbeginselen. Haar toetsing dient beperkt blijven tot de vraag of sprake is van overtreding(en) van de last onder dwangsom en de vraag of de invordering rechtmatig is.

4.9.Tussen partijen is niet in geschil dat de overtredingen, zoals geconstateerd in de brief van de Staat van 17 oktober 2008, inderdaad zijn begaan.

4.10. Dan resteert de vraag of de invordering van de verbeurde dwangsommen rechtmatig is. De Hoge Raad heeft in de zogenaamde Knorhof-jurisprudentie (Hoge Raad 17 december 2004, NJ 2995, 60), betreffende een aan Knorhof verleende vergunning, bepaald dat een dwangsombesluit geen rechtsgevolg is van het onderliggende besluit zodat het niet voor vernietiging in aanmerking komt op de enkele grond dat het onderliggende besluit is vernietigd. De rechtbank begrijpt het verweer van ProRail tegen het innen van de verbeurde dwangsommen aldus, dat zij voor haar beslissing over de rechtmatigheid van de invordering van de dwangsommen dient te beoordelen waarom het besluit dat aan de inmiddels rechtsgeldig geworden last onder dwangsom ten grondslag ligt, is vernietigd. ProRail stelt immers dat er daarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen bijvoorbeeld een vergunning die wordt vernietigd (zoals bij de Knorhof jurisprudentie het geval was) en het onderhavige besluit waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat er nooit enige verplichting heeft bestaan om zich aan de opgelegde maatregelen te houden. De rechtbank volgt ProRail in dit verweer niet, daar zij van oordeel is dat het voor haar beoordeling van de rechtmatigheid van de invordering van de dwangsommen irrelevant is op welke gronden het aan de last onder dwangsom ten grondslag liggende besluit mogelijk is vernietigd. Een ander standpunt zou er, naar het oordeel van de rechtbank en anders dan ProRail stelt, toe leiden dat de rechtbank alsnog zou treden in de rechtmatigheid van het dwangsombesluit, terwijl daarvan juist vaststaat dat dit in stand blijft ook al is het onderliggende besluit, om welke reden dan ook, vernietigd. Voor een oordeel over de rechtmatigheid van het dwangsombesluit heeft voor ProRail een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang opengestaan, waarvan ProRail geen gebruik heeft gemaakt. Dit verweer van ProRail wijst de rechtbank derhalve af.

4.11.ProRail beroept zich nog op een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage waarin, naar ProRail stelt, is bepaald dat de invordering van dwangsommen onrechtmatig was omdat de grondslag aan een last onder dwangsom was komen te vervallen. ProRail miskent dat het in deze uitspraak om een ander - niet gelijk - geval gaat waarin de rechtbank haar oordeel baseerde op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak waarin werd bepaald dat aan de last onder dwangsom geen betekenis meer toekwam, omdat, op grond van het dwangsombesluit, vanaf een bepaald moment geen dwangsom meer kon worden verbeurd daar de onderliggende regelgeving op dat moment al was gewijzigd. In deze zin heeft de Afdeling bestuursrechtspraak zich, in haar uitspraak van 9 juni 2010, over de last onder dwangsom in geschil, voor wat betreft de periode waarin de dwangsommen zijn verbeurd, terecht niet uitgelaten. Immers op het tijdstip dat de onderhavige dwangsommen werden verbeurd, waren de snelheidsbeperkingen nog van kracht. Deze zijn pas bij besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van 26 augustus 2009 vernietigd. Ook dit verweer wijst de rechtbank af.

4.12.ProRail voert nog aan dat algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, zich verzetten tegen de inning van de dwangsommen en dat zich nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan. De rechtbank is van oordeel dat ProRail geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die in de overwegingen 4.9 tot en met 4.11 niet zijn meegewogen en die een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen doen slagen. Ook dit verweer faalt derhalve.

4.13.Gelet op een ander is de rechtbank van oordeel dat het innen van de verbeurde dwangsommen door de Staat niet onrechtmatig is, noch een misbruik van recht oplevert.

Incassokosten en wettelijke rente

4.14.De Staat vordert een bedrag van € 1.785,- aan incassokosten in overeenstemming met rapport Voorwerk II. ProRail betwist dat het bedrag samenhangt met daadwerkelijk namens de Staat verrichte incassowerkzaamheden. Uit de door ProRail bij de dagvaarding en de door de Staat bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie volgt dat door de Staat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De Staat heeft de incassokosten berekend op basis van het rapport Voorwerk II, waarbij zij is uitgegaan van 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde het gevorderde bedrag van € 1.158,-. Een specificatie van de daaruit voortvloeiende kosten is bij een begroting van de kosten op basis van het rapport Voorwerk II niet noodzakelijk. Op grond van bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding het verzet van ProRail op dit punt gegrond ter verklaren.

4.15.De Staat heeft de wettelijke rente aangezegd bij brief van 19 maart 2009 waarbij aan ProRail een termijn van drie weken werd gegund om tot betaling over te gaan. Deze termijn liep af op 10 april 2009, reden waarom de Staat in zijn dwangbevel terecht aanspraak maakt op de wettelijke rente vanaf deze datum. Oo

Proceskosten

4.16.ProRail zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van de Staat als volgt:
- vast recht € 262,-
- salaris advocaat € 1.788,- (2,0 punten Χ tarief IV ΰ € 894,-)
totaal € 2.050,-.





5.De beslissing

De rechtbank:

5.1.verklaart het verzet ongegrond;

5.2.veroordeelt ProRail in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 2.050,-, met de bepaling dat de wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis;

5.3.verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.





Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl