Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak:24-11-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
De ondernemer is ingevolge art. 2:11 BW eveneens aansprakelijk voor het tekort in het faillissement. Wat betreft de ondernemer voert de curator subsidiair aan dat hij in de jaren voorafgaande aan het faillissement feitelijk leidinggevende was; op grond van het in art. 2:248 lid 7 BW bepaalde is de ondernemer aansprakelijk voor het tekort in het faillissement.

In art. 2:248 lid 1 BW is bepaald dat in geval van faillissement een bestuurder jegens de boedel aansprakelijk is voor het boedeltekort indien het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is.
Het niet-voldoen aan de verplichtingen tot het tijdig opmaken balans en staat van baten en lasten (art. 2:10 lid 2 BW) en het niet-voldoen aan de openbaarmakingsplicht (art. 2:394 lid 3 BW) leveren volgens art. 2:248 lid 2 BW een onweerlegbaar vermoeden op dat er sprake is geweest van onbehoorlijke taakvervulling aan de zijde van een bestuurder van een inmiddels failliete vennootschap. Volgens art. 2:248 lid 2 BW wordt deze onbehoorlijke taakvervulling weerlegbaar vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke uitleg van laatstgenoemd voorschrift meebrengt dat ter weerlegging van het bewijsvermoeden volstaat dat de aangesproken bestuurder aannemelijk maakt dat ándere feiten en omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest.
Tot slot bepaalt het tweede lid van art. 2:248 dat een onbelangrijk verzuim niet in aanmerking wordt genomen als het gaat om het vestigen van een onweerlegbaar vermoeden dat er sprake onbehoorlijke taakvervulling is geweest.

In verband met de nu voorliggende zaak is mede van belang art. 2:11 BW, waarin is vastgelegd dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is.

In verband met deze zaak zijn tot slot mede van belang het zesde en het zevende lid van art. 2:248 BW.
In het zesde lid is bepaald dat voor het verhaal op een bestuurder slechts relevant is onbehoorlijke taakvervulling in de drie jaren voor de datum van het faillissement; in het zevende lid van dit wetsartikel is neergelegd dat met de bestuurder voor toepassing van art. 248 wordt gelijkgesteld de feitelijk beleidsbepaler.




Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl