Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Wet milieubeheer
<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >



Hoofdstuk 9. Stoffen en produkten

Titel 9.1. Algemeen

Artikel 9.1.1

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone, voor zover dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.



Titel 9.2. Stoffen, preparaten en genetisch gemodificeerde organismen

§ 9.2.1. Algemeen

Artikel 9.2.1.1

Deze titel en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de regels die uitsluitend strekken ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, niet van toepassing op voedingsmiddelen, genotmiddelen en diervoeders.



Artikel 9.2.1.2

Een ieder die beroepshalve een stof, preparaat of genetisch gemodificeerd organisme vervaardigt, in Nederland invoert, toepast, bewerkt, verwerkt of aan een ander ter beschikking stelt, en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stof of dat preparaat of organisme gevaren kunnen optreden voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.



Artikel 9.2.1.3

1. Een ieder die beroepshalve een stof, preparaat of genetisch gemodificeerd organisme vervaardigt, in Nederland invoert, toepast, bewerkt, verwerkt of aan een ander ter beschikking stelt, verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens over die stof of dat preparaat of organisme waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde gegevens.



Artikel 9.2.1.4

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat degene die beroepshalve stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen vervaardigt, in Nederland invoert, toepast, bewerkt of verwerkt, in daarbij aangegeven categorieën van gevallen een administratie bijhoudt van de hoeveelheden die hij daarvan heeft vervaardigd, in Nederland heeft ingevoerd, heeft toegepast, bewerkt of verwerkt of aan een ander ter beschikking heeft gesteld.

2. Bij of krachtens de maatregel worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de administratie wordt bijgehouden en kunnen andere gegevens worden aangewezen die in de administratie dienen te worden opgenomen.



Artikel 9.2.1.5

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van de landsverdediging vrijstelling worden verleend van de in artikel 9.2.3.1, 9.2.3.3 , 9.3.3 of 9.3a.3 gestelde verplichtingen.

2. Bij koninklijk besluit kan in het belang van de landsverdediging ontheffing worden verleend van de bij of krachtens artikel 9.2.1.4, 9.2.2.1, 9.2.2.2, 9.2.2.6, 9.2.3.1, 9.2.3.2, 9.2.3.3, 9.2.3.5, tweede lid, 9.3.3 of 9.3a.3 gestelde verboden en verplichtingen.

3. Aan een vrijstelling of ontheffing worden de voorschriften verbonden die nodig zijn in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu.

4. De voordracht voor een besluit krachtens het eerste of tweede lid wordt Ons niet gedaan dan op verzoek van Onze Minister van Defensie.



§ 9.2.2. Maatregelen

Artikel 9.2.2.1

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien een redelijk vermoeden is gerezen dat door handelingen met stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen ongewenste effecten voor de gezondheid van de mens of voor het milieu zullen ontstaan, regels worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, bewerken, verwerken, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren, uitvoeren en zich ontdoen van deze stoffen, preparaten of organismen.

2. Hiertoe kunnen behoren regels, inhoudende:
a. een verbod een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen te verrichten met betrekking tot bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen;
b. een verbod een zodanige handeling te verrichten op een bij de maatregel aangegeven wijze, voor daarbij aangegeven doeleinden, op daarbij aangegeven plaatsen of onder daarbij aangegeven omstandigheden;
c. een verbod een handeling als onder a of b bedoeld te verrichten zonder daartoe verleende vergunning;
d. een verbod een zodanige handeling te verrichten indien met betrekking tot de stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen niet aan bij de maatregel gestelde eisen wordt voldaan;
e. een verbod een zodanige handeling te verrichten indien bij degene die die handeling verricht, niet de bij de maatregel aangegeven deskundigheid aanwezig is;
f. een verbod een zodanige handeling te verrichten met betrekking tot producten, indien deze daarbij aangewezen stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen bevatten, of indien deze zodanige stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen bevatten in grotere dan daarbij aangegeven hoeveelheden;
g. een verbod bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten toe te passen in producten die niet behoren tot een type dat bij een keuring, verricht aan de hand van de bij de maatregel daartoe vastgestelde regels, is goedgekeurd;
h. een verbod bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen ter beschikking te stellen aan een daarbij aangewezen categorie van personen;
i. een verplichting een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen met betrekking tot bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen of daarbij aangewezen categorieën van producten waarin die stoffen, preparaten of organismen voorkomen, of een voornemen tot het verrichten van die handelingen, te melden op een daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan onder overlegging van daarbij aangegeven gegevens;
j. een verplichting met betrekking tot zodanige handelingen volgens bij de maatregel gestelde regels controleonderzoeken te verrichten en de resultaten van die onderzoeken op de bij de maatregel aangegeven wijze aan Onze Minister over te leggen;
k. een verplichting bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of daarbij aangewezen categorieën van producten waarin die stoffen of preparaten voorkomen, na toepassing terug te zenden aan degene die de stoffen, preparaten of producten ter beschikking heeft gesteld;
l. een verplichting bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen of daarbij aangewezen categorieën van producten waarin die stoffen, preparaten of organismen voorkomen, af te geven aan daarbij aangewezen personen of instellingen;
m. een verplichting voor degenen die bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen of daarbij aangewezen categorieën van producten waarin die stoffen, preparaten of organismen voorkomen, vervaardigen, in Nederland invoeren of aan een ander ter beschikking stellen, voor daarbij aangewezen personen of instellingen die krachtens hoofdstuk 10 bevoegd zijn tot of vergunning hebben voor het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen, dan wel voor bij de maatregel aangewezen bestuursorganen, om die stoffen, preparaten, organismen of producten in te zamelen.

3. Onze Minister kan omtrent in een maatregel krachtens het eerste lid geregelde onderwerpen nadere regels stellen.



Artikel 9.2.2.2

Een algemene maatregel van bestuur waarbij toepassing is gegeven aan artikel 9.2.2.1, tweede lid, onder b, d, g, i, j, k, l of m, kan tevens de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen die bij de maatregel zijn aangewezen, omtrent onderwerpen die in de maatregel zijn geregeld, gestelde nadere eisen. Bij het stellen van een zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.



Artikel 9.2.2.3

1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9.2.2.1, tweede lid, onder c, worden tevens bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld betreffende het ter zake bevoegde gezag, de wijze waarop de aanvraag om een vergunning geschiedt, en de gegevens die van de aanvrager kunnen worden verlangd.

2. De vergunning kan slechts worden geweigerd:
a. in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu;
b. indien de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie daartoe noopt, of
c. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, indien dat bij de maatregel is bepaald.

3. Voordat toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onder b, of het zesde lid, aanhef en onder b, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

4. Op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een vergunning zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van toepassing. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.

5. Een vergunning kan in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu voorschriften worden verbonden. Deze kunnen, voorzover bij de maatregel niet anders is bepaald, de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen die bij het voorschrift zijn aangewezen, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu gestelde nadere eisen. Bij het stellen van een zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

6. Onverminderd artikel 5.19, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan een vergunning worden ingetrokken:
a. indien de handeling aanmerkelijk gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens of voor het milieu en wijziging of aanvulling van de aan de vergunning verbonden voorschriften redelijkerwijs geen oplossing kan bieden;
b. indien de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie daartoe noopt, of
c. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, indien dat bij de maatregel is bepaald.

7. Voor zover bij algemene maatregel van bestuur is bepaald, kan de vergunning in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu worden gewijzigd.

8. Op de voorbereiding van een intrekking of wijziging als bedoeld in het vijfde lid, respectievelijk het zesde lid, zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 niet van toepassing, tenzij uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie daartoe noopt.



Artikel 9.2.2.4

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9.2.2.1, tweede lid, onder g, wijst Onze Minister de instantie aan, die de in die bepaling bedoelde keuring verricht. Bij de maatregel worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop een zodanige keuring plaatsheeft.



Artikel 9.2.2.5

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9.2.2.1, tweede lid, onder k, l of m, kan tevens worden bepaald dat de schade, geleden door degene die de stoffen, preparaten, genetisch gemodificeerde organismen of producten moet terugzenden of afgeven, of de kosten, gemaakt door degene die is aangewezen om die stoffen, preparaten, organismen of producten in te zamelen, ten laste kunnen worden gebracht van degenen die deze stoffen, preparaten, organismen of producten hebben vervaardigd of in Nederland ingevoerd. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld inzake de berekening van die schade of kosten en de bepaling van degenen ten laste van wie die schade of kosten worden gebracht.



Artikel 9.2.2.6

1. Indien de verwachte of gebleken effecten van stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen op de gezondheid van de mens of op het milieu het stellen van regels als bedoeld in artikel 9.2.2.1, eerste lid, naar het oordeel van Onze Minister dringend noodzakelijk maken en naar zijn oordeel de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur krachtens dat artikel niet kan worden afgewacht, kan hij een besluit nemen van de in dat lid bedoelde strekking. Onze Minister neemt een zodanig besluit in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, tenzij de vereiste spoed zich daartegen naar zijn oordeel verzet. De artikelen 9.2.2.2 tot en met 9.2.2.5 zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden of indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop die maatregel in werking treedt. De termijn kan bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.



Artikel 9.2.2.6a

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bij het op de markt brengen van brandstoffen ten behoeve van vervoer in bij de maatregel aangewezen gevallen wordt voldaan aan bij of krachtens de maatregel gestelde eisen van duurzaamheid, waaronder begrepen de uitstoot van broeikasgassen.

2. De eisen, bedoeld in het eerste lid, kunnen in elk geval betrekking hebben op de voor brandstoffen gebruikte grondstoffen en de omstandigheden waaronder die grondstoffen worden vervaardigd, omgezet en, al dan niet omgezet, worden overgebracht voor eindgebruik in Nederland.

3. Bij of krachtens de maatregel kunnen tevens regels worden gesteld omtrent de overlegging van gegevens waaruit blijkt dat de brandstoffen voldoen aan de krachtens het eerste lid gestelde eisen van duurzaamheid, alsmede van gegevens, waaruit blijkt in hoeverre de brandstoffen aan andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen duurzaamheidscriteria voldoen.

4. Artikel 9.2.2.6 is van overeenkomstige toepassing.



Artikel 9.2.2.7

1. Onze Minister kan in bijzondere gevallen van het krachtens artikel 9.2.1.4, 9.2.2.1, 9.2.2.6 of 9.2.2.6a bepaalde op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu zich daartegen niet verzet.

2. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen de voorschriften worden verbonden, die naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu noodzakelijk zijn.

3. Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld eerste lid, zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van toepassing.

4. Een ontheffing kan door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken, indien dat in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu noodzakelijk is.



§ 9.2.3. Verpakking, aanduiding en aanbeveling

Artikel 9.2.3.1

1. Degene die een preparaat aan een ander ter beschikking stelt of in Nederland invoert, behorende tot een of meer van de in het tweede lid aangewezen categorieën, draagt er zorg voor dat dat preparaat bij de aflevering en bij het ter aflevering voorhanden hebben is verpakt en op de verpakking is aangeduid overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen van deze paragraaf.

2. De in het eerste lid bedoelde categorieën zijn:
a. de categorie ontplofbaar;
b. de categorie oxiderend;
c. de categorie zeer licht ontvlambaar;
d. de categorie licht ontvlambaar;
e. de categorie ontvlambaar;
f. de categorie zeer vergiftig;
g. de categorie vergiftig;
h. de categorie schadelijk;
i. de categorie bijtend;
j. de categorie irriterend;
k. de categorie sensibiliserend;
l. de categorie kankerverwekkend;
m. de categorie mutageen;
n. de categorie voor de voortplanting vergiftig;
o. de categorie milieugevaarlijk.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de criteria en methoden aangewezen volgens welke wordt bepaald of een stof of preparaat behoort tot een categorie als bedoeld in het tweede lid.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aanduiding van preparaten waarvan nog niet is bepaald in hoeverre zij behoren tot een of meer van de in het tweede lid bedoelde categorieën.



Artikel 9.2.3.2

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aanduiding van preparaten waarin daarbij aangewezen stoffen voorkomen, alsmede met betrekking tot de aanduiding van producten waarin daarbij aangewezen stoffen of preparaten voorkomen. Daarbij kan worden bepaald dat die regels slechts gelden in daarbij aangewezen gevallen.



Artikel 9.2.3.3

1. De verpakking en sluiting die een preparaat als bedoeld in artikel 9.2.3.1, eerste lid, of een genetisch gemodificeerd organisme rechtstreeks omsluiten, zijn:
a. zodanig dat ongewild verlies van de inhoud niet kan plaatsvinden,
b. vervaardigd van materiaal dat niet door het preparaat of het organisme kan worden aangetast, noch hiermee een gevaarlijke reactie kan aangaan of een gevaarlijke verbinding kan vormen, en
c. zodanig dat zij niet kunnen losraken en tegen normale behandeling bestand zijn.

2. Indien de verpakking is voorzien van een sluiting die meermalen kan worden gebruikt, zijn de verpakking en sluiting zodanig dat de verpakking meermalen opnieuw kan worden afgesloten zonder dat ongewild verlies van de inhoud plaatsvindt.

3. In afwijking van het eerste lid, onder a, mogen aan de verpakking, indien nodig, een of meer ontluchtingsventielen of andersoortige veiligheidsvoorzieningen aangebracht zijn.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de verpakking en sluiting regels worden gesteld. Daarbij kan worden bepaald dat die regels slechts gelden voor daarbij aangewezen preparaten of genetisch gemodificeerde organismen of categorieën daarvan of in daarbij aangewezen gevallen.



Artikel 9.2.3.4

1. Het aanbevelen of aanprijzen van een stof of preparaat, behorende tot een of meer van de in artikel 9.2.3.1, tweede lid, bedoelde categorieën, zonder vermelding van de categorie of categorieën waartoe die stof of dat preparaat behoort, is verboden.

2. Het aanduiden van een stof, preparaat of genetisch gemodificeerd organisme op een wijze die misleidend is ten aanzien van de effecten daarvan op de gezondheid van de mens of op het milieu of ten aanzien van het krachtens artikel 9.2.2.1 of 9.2.2.6 bepaalde, is verboden.

3. Het aanbevelen of aanprijzen van een stof, preparaat of product op een wijze die misleidend is ten aanzien van de duurzaamheidsaspecten daarvan of ten aanzien van het overige krachtens artikel 9.2.2.6a bepaalde, is verboden.



Artikel 9.2.3.5

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in daarbij aangewezen gevallen de artikelen 9.2.3.1, 9.2.3.3 en 9.2.3.4 geheel of voor een daarbij te bepalen gedeelte niet van toepassing zijn:
a. ter uitvoering van een krachtens het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Unie tot stand gekomen bindende regeling of
b. indien het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu zich daartegen niet verzet.

2. Bij of krachtens een maatregel als bedoeld in het eerste lid kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in de artikelen 9.2.3.1, 9.2.3.3 en 9.2.3.4 geregelde onderwerpen. Titel 9.3. De EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen



Artikel 9.3.1

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen.



Artikel 9.3.2

1. Onze Minister is de bevoegde instantie, bedoeld in de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen.

2. Voor onderdelen van de verordening die betrekking hebben op beleid dat behoort tot de verantwoordelijkheid van een Onzer andere Ministers, wordt voor die onderdelen die minister als bevoegde instantie aangewezen. De aanwijzing geschiedt bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met die minister.



Artikel 9.3.3

1. Het is verboden te handelen in strijd met de volgende bepalingen van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen: de artikelen 5, 7, derde lid, 8, tweede lid, 9, vierde en zesde lid, 14, eerste, zesde en zevende lid, 31, eerste, tweede, derde, zevende en negende lid, 32, eerste en derde lid, 33, 34, 35, 37, vierde tot en met zevende lid, 38, eerste, derde en vierde lid, 39, eerste en tweede lid, 40, derde en vierde lid, 50, vierde lid, 55, 56, eerste en tweede lid, 60, tiende lid, 65 en 67, eerste lid.

2. Het is eveneens verboden te handelen in strijd met de volgende bepalingen van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen: de artikelen 6, eerste en derde lid, 7, eerste, tweede en vijfde lid, 9, tweede lid, 11, eerste lid, 13, eerste, derde en vierde lid, 17, eerste lid, 18, eerste lid, 19, eerste lid, 22, eerste, tweede en vierde lid, 24, tweede lid, 25, eerste en tweede lid, 26, eerste en derde lid, 30, eerste, tweede, derde en vierde lid, 31, vijfde en achtste lid, 32, tweede lid, 36, 37, tweede en derde lid, 41, vierde lid, 46, tweede lid, 49, 50, tweede en derde lid, 61, eerste en derde lid, 63, derde lid, 66, eerste lid en 105.

3. Het is verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met andere bepalingen van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen dan genoemd in het eerste of tweede lid, voor zover die bepalingen ter uitvoering van artikel 126 van die verordening bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.

4. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid vervalt een jaar nadat hij in werking is getreden, dan wel, indien binnen die termijn een voorstel van wet tot wijziging van het eerste of tweede lid bij de Staten-Generaal is ingediend, op het tijdstip waarop dat voorstel is verworpen of, na tot wet te zijn verheven, in werking is getreden.

5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op gedragingen, voorzover daaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Warenwet.



Titel 9.3a. De EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels

Artikel 9.3a.1

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wijst bij ministeriële regeling het orgaan aan dat belast is met de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. In de ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van uitvoeren van die taak.



Artikel 9.3a.2

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is de bevoegde instantie, bedoeld in artikel 43 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, voor zover het betreft het doen van voorstellen voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van stoffen en mengsels.



Artikel 9.3a.3

1. Het is verboden te handelen in strijd met de volgende bepalingen van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels: de artikelen 4, eerste tot en met vierde lid, zevende lid, achtste lid en tiende lid, 7, eerste tot en met derde lid, 13, 15, vierde lid, 17, eerste en tweede lid, 18, eerste tot en met derde lid, 19, eerste en tweede lid, 20, eerste en derde lid, 21, eerste en derde lid, 22, eerste en vierde lid, 23, 25, eerste, tweede en vierde tot en met zesde lid, 28, tweede en derde lid, 29, eerste en derde lid, 30, eerste lid, 31, eerste tot en met vijfde lid, 32, eerste tot en met vierde en zesde lid, 33, eerste tot en met derde lid, 35, eerste en tweede lid, en 48, eerste en tweede lid.

2. Het is eveneens verboden te handelen in strijd met de volgende bepalingen van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels: de artikelen 16, eerste lid, 26, eerste en tweede lid, 27, 28, eerste lid, 30, tweede en derde lid, 40, eerste tot en met derde lid, en 49, eerste en tweede lid.

3. Het is verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met andere bepalingen van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels dan genoemd in het eerste of tweede lid, voor zover die bepalingen ter uitvoering van artikel 47 van die verordening bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.

4. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid vervalt een jaar nadat hij in werking is getreden, dan wel, indien binnen die termijn een voorstel van wet tot wijziging van het eerste of tweede lid bij de Staten-Generaal is ingediend, op het tijdstip waarop dat voorstel is verworpen of, na tot wet te zijn verheven, in werking is getreden.



Artikel 9.3a.4

Indien een stof of een mengsel overeenkomstig de titels II, III en IV van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels wordt ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt, is het bij of krachtens de artikelen 9.2.3.1, eerste en vierde lid, 9.2.3.3 en 9.2.3.5 gestelde op die stof of dat mengsel niet van toepassing.



Titel 9.4. De EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten

Artikel 9.4.1

1. In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: CE-markering: markering als bedoeld in besluit nr. 93/465/EEG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de conformiteitbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PbEG L 220) en bestaande uit het opschrift «CE» als weergegeven in bijlage III bij de EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten; componenten en subeenheden: onderdelen die bedoeld zijn om in een ingevolge een algemene maatregel van bestuur of een uitvoeringsmaatregel als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen energiegerelateerd product te worden ingebouwd en die niet als losse onderdelen ten behoeve van gebruikers op de markt worden geïntroduceerd of in gebruik worden genomen, dan wel waarvan de milieuprestaties niet onafhankelijk van voornoemd product kunnen worden beoordeeld; conformiteitsverklaring: document waarbij de fabrikant overeenkomstig bijlage VI bij de EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten verklaart dat aan alle voor dat product relevante bepalingen van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel wordt voldaan, onder verwijzing naar die uitvoeringsmaatregel; EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten: richtlijn nr. 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking) (PbEU L 285); energiegerelateerd product: product dat wanneer het op de markt is geïntroduceerd of in gebruik is genomen, een effect heeft op het energieverbruik, met inbegrip van onderdelen die bedoeld zijn om in dat product te worden ingebouwd en die ten behoeve van gebruikers op de markt worden geïntroduceerd of in gebruik worden genomen als losse onderdelen waarvan de milieuprestaties onafhankelijk kunnen worden beoordeeld; fabrikant: degene die een energiegerelateerd product vervaardigt met het oog op het op de markt introduceren onder zijn eigen naam of handelsmerk of voor eigen gebruik; importeur: in de Europese Gemeenschap gevestigde persoon die in het kader van zijn commerciële activiteiten een product uit een land buiten de Europese Unie op de markt introduceert; op de markt introduceren: op de markt aanbieden, tegen vergoeding of kosteloos, met het oog op de distributie of het gebruik ervan, ongeacht de wijze waarop dat geschiedt; uitvoeringsmaatregel: krachtens de EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten goedgekeurde maatregel tot vaststelling van voorschriften voor een ecologisch ontwerp voor daarin aangegeven energiegerelateerde producten.

2. Voor de toepassing van deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt onder ecologisch ontwerp, ecologisch profiel, geharmoniseerde norm, materialen, milieuprestaties, productontwerp onderscheidenlijk verbetering van de milieuprestaties verstaan hetgeen daaronder in artikel 2 van de EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten wordt verstaan.

3. Bij het ontbreken van een fabrikant of importeur van een energiegerelateerd product wordt degene die dat energiegerelateerde product op de markt introduceert of in gebruik neemt, voor de toepassing van deze titel en de daarop berustende bepalingen als fabrikant aangemerkt.

4. Een wijziging van de in het tweede lid genoemde begrippen in de EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten of van een bijlage bij die richtlijn waarnaar bij of krachtens deze titel wordt verwezen, gaat voor de toepassing van het bij of krachtens deze titel bepaalde gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij een besluit van Onze Minister, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.



Artikel 9.4.2

Een fabrikant kan een persoon schriftelijk machtigen om namens hem bij of krachtens deze titel geldende verplichtingen na te komen, mits deze gemachtigde binnen de Europese Gemeenschap is gevestigd.



Artikel 9.4.3

Deze titel is niet van toepassing op middelen voor het vervoer van personen of goederen.



Artikel 9.4.4

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van energie-efficiëntie en bescherming van het milieu met betrekking tot het ecologisch ontwerp van een categorie van energiegerelateerde producten en de verstrekking van daarmee verband houdende informatie over die producten aan de gebruikers regels worden gesteld.

2. Het is de fabrikant onderscheidenlijk importeur van een energiegerelateerd product dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, verboden dat product op de markt te introduceren of in gebruik te nemen, indien met betrekking tot dat product niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze titel en in de uitvoeringsmaatregel gestelde eisen.



Artikel 9.4.5

1. De fabrikant onderscheidenlijk importeur draagt er zorg voor dat een energiegerelateerd product dat behoort tot een ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, alvorens dat product op de markt wordt geïntroduceerd of in gebruik wordt genomen, aan een conformiteitsbeoordeling wordt onderworpen, waarbij wordt getoetst of het voldoet aan de bij of krachtens deze titel en in de uitvoeringsmaatregel gestelde eisen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop de toetsing met betrekking tot dat product plaatsvindt.

2. De fabrikant maakt met betrekking tot een energiegerelateerd product dat behoort tot een ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, een conformiteitsverklaring op en brengt een CE-markering op het product aan. De importeur draagt er zorg voor dat hij met betrekking tot een dergelijk product beschikt over de conformiteitsverklaring en dat op het product een CE-markering is aangebracht.



Artikel 9.4.6

1. De fabrikant onderscheidenlijk importeur van een energiegerelateerd product dat behoort tot een ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, bewaart na het in Nederland op de markt introduceren of in gebruik nemen van dat product de relevante documenten betreffende de conformiteitsbeoordeling, als bedoeld in artikel 9.4.5, eerste lid, en de daaromtrent afgegeven conformiteitsverklaringen gedurende een periode van tien jaar na beëindiging van de vervaardiging van dat product.

2. De fabrikant onderscheidenlijk importeur stelt de in het eerste lid bedoelde documenten binnen tien dagen na ontvangst van een verzoek van het bevoegd gezag, belast met het toezicht op de naleving van de wet, beschikbaar aan dat bevoegde gezag.

3. Fabrikanten van componenten en subeenheden kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot een energiegerelateerd product dat behoort tot een ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, worden verplicht aan de fabrikant onderscheidenlijk importeur van dat product daarbij aangegeven relevante informatie te verstrekken over de materiaalsamenstelling en het verbruik van energie, materialen of hulpbronnen van de door hen geproduceerde componenten of subeenheden.



Artikel 9.4.7

1. Het is verboden op een energiegerelateerd product een markering aan te brengen, die de gebruikers van dat product kan misleiden omtrent de betekenis of de vorm van de CE-markering.

2. Het is verboden een energiegerelateerd product dat behoort tot een ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, dat nog niet op de markt is geïntroduceerd en niet in overeenstemming is met het bij of krachtens deze titel bepaalde en met de toepasselijke uitvoeringsmaatregel, te tonen of te demonstreren op handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen. Het verbod geldt niet indien duidelijk zichtbaar is aangegeven dat het product nog niet met die uitvoeringsmaatregel in overeenstemming is en niet op de markt zal worden geïntroduceerd, zolang het product nog niet met het bij of krachtens deze titel bepaalde en met de toepasselijke uitvoeringsmaatregel in overeenstemming is.



Artikel 9.4.8

1. Een energiegerelateerd product, behorende tot een ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, dat van een CE-markering is voorzien, wordt vermoed te voldoen aan de voor dat product bij of krachtens deze titel en in de uitvoeringsmaatregel gestelde eisen.

2. Een energiegerelateerd product, behorende tot een ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, waarvoor een geharmoniseerde norm is toegepast waarvan het referentienummer in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, wordt vermoed te voldoen aan de voorschriften van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel waarop die norm betrekking heeft.

3. Een energiegerelateerd product, behorende tot een ingevolge een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.4.4, tweede lid, aangewezen categorie of tot een categorie, aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, waarvoor overeenkomstig verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PbEU L 27) de communautaire milieukeur is verleend, wordt vermoed te voldoen aan de voorschriften inzake ecologisch ontwerp van de toepasselijke uitvoeringsmaatregel voor zover de milieukeur aan die voorschriften voldoet.



Titel 9.5. Overige bepalingen met betrekking tot stoffen, preparaten en producten

Artikel 9.5.1

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging of geluidhinder regels worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren en gebruiken van bij de maatregel aangewezen producten.

2. In afwijking van het eerste lid worden in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid geen regels gesteld met betrekking tot luchtvaartuigen.

3. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren regels, inhoudende een verbod met betrekking tot zodanige producten een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen:
a. te verrichten;
b. te verrichten anders dan met inachtneming van de omtrent die handelingen of die producten bij de maatregel gestelde regels;
c. te verrichten met producten, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, op de bij de maatregel aangegeven plaatsen, op de bij de maatregel aangegeven wijze of onder de bij de maatregel aangegeven omstandigheden;
d. te verrichten indien de producten niet voldoen aan de bij de maatregel gestelde eisen;
e. te verrichten indien de producten niet behoren tot een type dat bij een keuring, verricht overeenkomstig bij de maatregel gestelde regels is goedgekeurd;
f. te verrichten indien de producten niet overeenkomstig bij de maatregel gestelde regels zijn goedgekeurd.

4. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in bij de maatregel aangegeven categorieën van gevallen of in de bij de maatregel aangewezen gebieden.

5. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan in het belang van de landsverdediging vrijstelling worden verleend van de krachtens het eerste lid gestelde verboden en verplichtingen. Aan een vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden die nodig zijn in het belang van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging dan wel van geluidhinder.

6. Voor zover een maatregel als bedoeld in het eerste lid strekt tot nakoming van verplichtingen op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen tot de regels, bedoeld in het eerste lid, tevens behoren regels die voorzien in:
a. een verbod om zonder vergunning, verleend door een bij die maatregel aangewezen bestuursorgaan, handelingen te verrichten met betrekking tot de bij die maatregel aangewezen producten of categorieën daarvan;
b. een verplichting om ten aanzien van die producten of categorieën daarvan in bij de maatregel aangegeven gevallen van het gebruik daarvan aangifte te doen bij een bestuursorgaan, dat bij die maatregel is aangewezen, dan wel te voldoen aan meetvoorschriften op een bij de maatregel te bepalen wijze;
c. een verplichting te voldoen aan door een bestuursorgaan, dat bij de maatregel is aangewezen, gestelde nadere eisen omtrent de onderwerpen die in die maatregel zijn geregeld, op een door het bestuursorgaan te bepalen tijdstip.

7. Indien toepassing wordt gegeven aan het derde lid, onder e of f, wijst Onze Minister op grond van de bij of krachtens een maatregel als bedoeld in het eerste lid te stellen eisen de instanties aan die de in die onderdelen bedoelde keuringen verrichten. Bij of krachtens die maatregel wordt in dat geval tevens bepaald op grond waarvan Onze Minister de aanwijzing kan schorsen of intrekken en worden regels gesteld over de wijze waarop de keuringen plaatsvinden.

8. Onze Minister kan omtrent in een maatregel krachtens het eerste lid geregelde onderwerpen nadere regels stellen.



Artikel 9.5.2

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter stimulering van hergebruik, preventie, recycling en andere nuttige toepassing, van een doelmatig beheer van afvalstoffen of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, in ontvangst nemen, innemen, nuttig toepassen en verwijderen van bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen. Met betrekking tot producten worden zodanige regels niet gesteld in het belang dat artikel 9.5.1 beoogt te beschermen.

2. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren regels, inhoudende een verbod met betrekking tot zodanige stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen:
a. te verrichten;
b. te verrichten anders dan met inachtneming van de omtrent die handelingen of die stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen bij de maatregel gestelde regels;
c. te verrichten op een bij de maatregel aangewezen wijze, onder daarbij aangegeven omstandigheden, of voor daarbij aangewezen doeleinden;
d. te verrichten indien de stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen niet voldoen aan de bij de maatregel gestelde eisen.

3. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens behoren regels, inhoudende de verplichting voor degene die bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten op de markt brengt:
a. die stoffen, preparaten of producten of de verpakking ervan te voorzien van een door Onze Minister aangegeven aanduiding;
b. die stoffen, preparaten of producten en de daarvan overgebleven afvalstoffen, na gebruik, in te nemen en te beheren, alsmede de financiële verantwoordelijkheid daarvoor of de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te dragen;
c. zorg te dragen voor het treffen van voorzieningen die erop gericht zijn om die stoffen, preparaten of producten na inname op een bij de maatregel aangegeven wijze nuttig toe te passen of te verwijderen;
d. zorg te dragen voor het, na inname, afgeven van die stoffen, preparaten of producten aan een persoon, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie;
e. openbaar beschikbare informatie te verstrekken over de mate waarin die stoffen, preparaten of producten geschikt zijn voor hergebruik en recycleerbaar zijn.

4. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen verder behoren regels, inhoudende de verplichting:
a. voor bij de maatregel aangewezen personen bij de maatregel aangewezen afvalstoffen of andere stoffen, preparaten of producten in ontvangst te nemen en vervolgens op een bij de maatregel aangegeven wijze toe te passen;
b. voor burgemeester en wethouders er zorg voor te dragen dat er op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten achter te laten die zijn ingenomen krachtens het derde lid, onder b, op een bij de maatregel aangegeven wijze.

5. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in bij de maatregel aangegeven categorieën van gevallen of in de bij de maatregel aangewezen gebieden.

6. Artikel 9.5.1, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de regels, bedoeld in dat lid, tevens kunnen worden gesteld ten aanzien van bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, aangewezen stoffen en preparaten of categorieën daarvan.

7. Onze Minister kan omtrent in een maatregel krachtens het eerste lid geregelde onderwerpen nadere regels stellen.



Artikel 9.5.3

Bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 9.5.1, kan worden bepaald dat het gezag dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 voor een inrichting te verlenen, bij het verlenen of wijzigen van de vergunning met betrekking tot bij de maatregel aangegeven onderwerpen in de beperkingen waaronder de vergunning wordt verleend, of in de daaraan verbonden voorschriften van bij de maatregel of de krachtens artikel 9.5.1, zesde lid, gestelde regels met betrekking tot producten kan afwijken. In dat geval wordt bij de maatregel aangegeven in hoeverre het bevoegd gezag van de regels kan afwijken. Bij de maatregel kan tevens worden bepaald dat de bevoegdheid tot afwijken slechts geldt in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.



Artikel 9.5.4

Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel in het belang van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging of geluidhinder, dan wel in het belang van de stimulering van hergebruik, preventie, recycling of andere nuttige toepassing, van een doelmatig beheer van afvalstoffen of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, een regeling vaststellen van de in de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 bedoelde strekking voor een termijn van ten hoogste twee jaar.



Artikel 9.5.5

1. Bij koninklijk besluit kan in het belang van de landsverdediging op verzoek van Onze Minister van Defensie ontheffing worden verleend van het bepaalde krachtens artikel 9.5.1.

2. Onze Minister kan voorts op aanvraag ontheffing verlenen van het bepaalde krachtens de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 indien het belang dat die artikelen beogen te beschermen, zich daartegen niet verzet.

3. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 kan worden bepaald dat een bij de maatregel aangewezen ander bestuursorgaan in plaats van Onze Minister ontheffing kan verlenen van het bepaalde krachtens deze artikelen, indien het belang dat die artikelen beogen te beschermen, zich daartegen niet verzet.

4. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste tot en met derde lid kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang dat de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 beogen te beschermen.

5. De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vierde lid, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken in het belang dat de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 beogen te beschermen.

6. Een ontheffing als bedoeld in het eerste tot en met derde lid kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken in het belang dat de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 beogen te beschermen.

7. Bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9.5.2 kan worden bepaald dat in daarbij aangegeven categorieën van gevallen op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om ontheffing te verlenen, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.



Artikel 9.5.6

1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9.5.1, zesde lid, onder a, of artikel 9.5.2, zesde lid, in samenhang met artikel 9.5.1, zesde lid, onder a, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om een vergunning. Artikel 8.7 is van overeenkomstige toepassing.

2. Een vergunning kan slechts worden geweigerd in het belang dat de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 beogen te beschermen.

3. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend.

4. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Hiertoe kan behoren het voorschrift, dat met betrekking tot in het voorschrift geregelde onderwerpen moet worden voldaan aan nadere eisen, die door een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan worden gesteld.

5. Bij de betrokken algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarin het eerste lid niet van toepassing is.

6. Voor zover dat bij de betrokken maatregel is bepaald, kan de vergunning worden gewijzigd of ingetrokken. Op de voorbereiding van een zodanige wijziging of intrekking is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Artikel 8.7 is van overeenkomstige toepassing.



Titel 9.6. De EG-richtlijn ter bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen

Artikel 9.6.1

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld om te bevorderen dat bij de aankoop van de in of bij die maatregel aangewezen wegvoertuigen rekening wordt gehouden met de energie- en milieueffecten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van richtlijn nr. 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PbEU L 120) door de volgende partijen:
a. aanbestedende diensten als bedoeld in artikel 4, onder 1, van die richtlijn, en
b. exploitanten als bedoeld in artikel 3, onder b, van die richtlijn.



Hoofdstuk 10. Afvalstoffen

Titel 10.1. Algemeen

Artikel 10.1

1. Een ieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

2. Het is een ieder bij wie afvalstoffen ontstaan, verboden handelingen met betrekking tot die afvalstoffen te verrichten of na te laten, waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.

3. Het is een ieder verboden bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, handelingen met betrekking tot afvalstoffen te verrichten, indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.

4. Onder handelingen als bedoeld in het derde lid wordt in ieder geval verstaan: inzamelen of anderszins in ontvangst nemen, bewaren, nuttig toepassen, verwijderen, vervoeren of verhandelen van afvalstoffen of bemiddelen bij het beheer van afvalstoffen.

5. De verboden, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden niet voor zover deze handelingen betreffen, die degene die deze verricht, uitdrukkelijk zijn toegestaan bij of krachtens deze wet of een in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wet of de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.



Artikel 10.1a

1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de volgende stoffen, preparaten en voorwerpen:
a. gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten, alsmede kooldioxide dat wordt afgevangen en getransporteerd met het oog op geologische opslag en dat geologisch is opgeslagen overeenkomstig het bepaalde in richtlijn nr. 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 140), dan wel op grond van artikel 2, tweede lid, van die richtlijn buiten de werkingssfeer van die richtlijn valt;
b. bodem met inbegrip van niet-uitgegraven verontreinigde grond en duurzaam met de bodem verbonden gebouwen;
c. niet-verontreinigde grond en ander van nature voorkomend materiaal, afgegraven bij bouwactiviteiten, indien vaststaat dat het materiaal in natuurlijke staat zal worden gebruikt voor bouwdoeleinden op de locatie waar het werd afgegraven;
d. radioactieve afvalstoffen;
e. afgedankte explosieven;
f. uitwerpselen, voor zover niet vallend onder onderdeel h, onder 1°, stro en ander natuurlijk, niet-gevaarlijk materiaal rechtstreeks afkomstig uit de land- of bosbouw dat wordt gebruikt in de landbouw, de bosbouw of voor de productie van energie uit die biomassa door middel van processen of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en die de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen;
g. sediment dat binnen oppervlaktewater wordt verplaatst met het oog op het beheer van water en waterwegen of om overstromingen te voorkomen of de gevolgen van overstromingen en droogte te verminderen, of met het oog op landwinning, indien is aangetoond dat het sediment ongevaarlijk is;
h.
1°. dierlijke bijproducten, met inbegrip van verwerkte producten, in de zin van verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 oktober 2002, behalve die welke bestemd zijn om te worden verbrand of gestort of voor gebruik in een biogas- of composteerinstallatie;
2°. kadavers van niet door slachting gestorven dieren, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien en overeenkomstig de onder 1° genoemde verordening worden verwijderd;
voor zover daarover bij of krachtens communautaire regelgeving regels zijn gesteld.

2. Op de in het eerste lid bedoelde stoffen, preparaten en voorwerpen is, voor zover het afvalstoffen betreft, het bepaalde bij of krachtens de artikelen 15.33, 15.35 en 15.36, alsmede de artikelen 2.4, 2.22, derde lid, en 2.23, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, evenmin van toepassing.



Artikel 10.1b [Vervallen per 01-01-1994]



Artikel 10.2

1. Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het zich ontdoen van afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid.



Titel 10.2. Het afvalbeheerplan

Artikel 10.3

Onze Minister stelt ten minste eenmaal in de zes jaar een afvalbeheerplan vast.



Artikel 10.4

1. Bij de vaststelling van het afvalbeheerplan en bij het nemen van andere maatregelen voor de preventie en het beheer van afvalstoffen hanteert Onze Minister als prioriteitsvolgorde de volgende afvalhiërarchie:
a. preventie;
b. voorbereiding voor hergebruik;
c. recycling;
d. andere nuttige toepassing, waaronder energieterugwinning;
e. veilige verwijdering.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het nemen van maatregelen als bedoeld in dat lid door gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders.



Artikel 10.5

Bij de vaststelling van het afvalbeheerplan en bij het nemen van andere maatregelen voor de preventie en het beheer van afvalstoffen:
a. kan zonodig voor bepaalde specifieke afvalstromen van de afvalhiërarchie, bedoeld in artikel 10.4, worden afgeweken, indien dit, de gehele levenscyclus in beschouwing nemende, met betrekking tot de algemene effecten van het produceren en beheren van dergelijke afvalstoffen gerechtvaardigd is;
b. houdt Onze Minister er rekening mee dat het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen vereist dat het beheer op effectieve en efficiënte wijze geschiedt en effectief toezicht dan wel douanecontrole op het beheer mogelijk is.



Artikel 10.5a [Vervallen per 08-05-2002]



Artikel 10.6

Bij de vaststelling van het afvalbeheerplan houdt Onze Minister rekening met het geldende nationale milieubeleidsplan.



Artikel 10.7

1. Het afvalbeheerplan bevat de onderwerpen die ingevolge voor Nederland bindende besluiten van de instellingen van de Europese Unie moeten worden opgenomen in een zodanig plan. Het afvalbeheerplan voldoet aan het bij of krachtens de kaderrichtlijn afvalstoffen daaromtrent bepaalde, met inbegrip van hetgeen bij of krachtens die richtlijn is bepaald met betrekking tot afvalpreventieprogramma’s.

2. Het afvalbeheerplan bevat mede de afvalpreventieprogramma’s als bedoeld in artikel 29 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, met inbegrip van de doelstellingen en maatregelen, gericht op het loskoppelen van economische groei van de milieueffecten die samenhangen met de productie van afvalstoffen. Voor de bewaking en evaluatie van de in de afvalpreventieprogramma’s vastgestelde doelstellingen van de daarin opgenomen afvalpreventiemaatregelen kan Onze Minister indicatoren vaststellen.

3. Het afvalbeheerplan bevat voorts in ieder geval:
a. de hoofdlijnen van het beleid ter uitvoering van deze wet met betrekking tot het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen en het beheer van afvalstoffen in de betrokken periode van zes jaar en, voor zover mogelijk, in de daarop volgende zes jaar;
b. een uitwerking van deze hoofdlijnen met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van afvalstoffen of wijzen van beheer van afvalstoffen;
c. de capaciteit die benodigd is voor de daarbij aangewezen wijzen van beheer van afvalstoffen in de betrokken periode van zes jaar en, voor zover mogelijk, in de daaropvolgende zes jaar;
d. een beschrijving van het beleid ter uitvoering van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen in de betrokken periode van zes jaar.



Artikel 10.8

1. Onze Minister stelt het onderdeel van het afvalbeheerplan, bedoeld in artikel 10.7, tweede lid, onder a, op na overleg met een instantie die representatief kan worden geacht voor de provinciebesturen en met een instantie die representatief kan worden geacht voor de gemeentebesturen.

2. Onze Minister stelt de onderdelen van het afvalbeheerplan, bedoeld in artikel 10.7, derde lid, onder b en c, op in gezamenlijk overleg met een instantie die representatief kan worden geacht voor de provinciebesturen en met een instantie die representatief kan worden geacht voor de gemeentebesturen.

3. Onze Minister betrekt voorts bij de voorbereiding van het afvalbeheerplan de naar zijn oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende andere bestuursorganen, instellingen en organisaties.

4. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste tot en met derde lid.



Artikel 10.9

1. Met betrekking tot de voorbereiding van het afvalbeheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

2. Het ontwerp van het afvalbeheerplan wordt, gelijktijdig met de terinzagelegging ervan, overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.



Artikel 10.10

Ten behoeve van het opstellen van het afvalbeheerplan verschaffen de bestuursorganen aan Onze Minister op zijn verzoek alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor dat opstellen redelijkerwijs noodzakelijk zijn.



Artikel 10.11

1. Zodra het afvalbeheerplan is vastgesteld, doet Onze Minister hiervan mededeling door overlegging van het afvalbeheerplan aan de beide kamers der Staten-Generaal en door toezending ervan aan gedeputeerde staten van de provincies en burgemeester en wethouders van de gemeenten.

2. Onze Minister zendt het afvalbeheerplan tevens toe aan de bestuursorganen, instellingen en organisaties, die overeenkomstig artikel 10.8, derde lid, waren betrokken bij de voorbereiding ervan.



Artikel 10.12

1. Het afvalbeheerplan geldt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken na de dag waarop de vaststelling van het afvalbeheerplan is bekendgemaakt in de Staatscourant. Onze Minister kan bepalen dat het afvalbeheerplan, of onderdelen daarvan, eerst op een later tijdstip gaan gelden.

2. Het afvalbeheerplan geldt, behoudens indien eerder een nieuw afvalbeheerplan is vastgesteld, voor een tijdvak van zes jaar. Onze Minister kan de geldingsduur van het afvalbeheerplan eenmaal met ten hoogste twee jaar verlengen.



Artikelen 10.12a en 10.12b [Vervallen per 01-01-1994]



Artikel 10.13

1. Het afvalbeheerplan kan worden gewijzigd.

2. Met betrekking tot een wijziging van het afvalbeheerplan zijn de artikelen 10.4 tot en met 10.11 en 10.12, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.



Artikel 10.14

1. Ieder bestuursorgaan houdt rekening met het geldende afvalbeheerplan bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens deze wet, voor zover de bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot afvalstoffen.

2. Voor zover het afvalbeheerplan niet voorziet in het onderwerp met betrekking waartoe de bevoegdheid wordt uitgeoefend, houdt het bestuursorgaan rekening met de voorkeursvolgorde, aangegeven in artikel 10.4, en de criteria, genoemd in artikel 10.5, eerste lid.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.



Titel 10.3. Hergebruik, preventie en recycling en andere nuttige toepassing

Artikelen 10.15 t/m 10.20 [Vervallen per 01-01-2012]



Titel 10.4. Het beheer van huishoudelijke en andere afvalstoffen

Artikel 10.21

1. De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, al dan niet in samenwerking met de gemeenteraad en burgemeester en wethouders van andere gemeenten, ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.

2. Groente-, fruit- en tuinafval wordt daarbij in ieder geval afzonderlijk ingezameld.

3. De gemeenteraad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.



Artikel 10.22

1. Elke gemeente draagt er zorg voor:
a. dat grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen ontstaan, en
b. dat er op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om grove huishoudelijke afvalstoffen achter te laten.

2. In het belang van een doelmatig beheer van grove huishoudelijke afvalstoffen kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat het eerste lid geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft met betrekking tot bij de maatregel aangewezen categorieën van grove huishoudelijke afvalstoffen, al dan niet voor zover deze vrijkomen in een hoeveelheid of een omvang die, of een gewicht dat groter is dan bij de maatregel is aangegeven.



Artikel 10.22a [Vervallen per 08-05-2002]



Artikel 10.23

1. De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.

2. Onverminderd artikel 10.14 wordt bij het vaststellen of wijzigen van de verordening rekening gehouden met het gemeentelijke milieubeleidsplan, indien in de gemeente een milieubeleidsplan geldt.

3. De afvalstoffenverordening bevat geen regels als bedoeld in artikel 10.48.



Artikel 10.24

1. De afvalstoffenverordening bevat ten minste regels omtrent:
a. het overdragen of het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan een bij of krachtens de verordening aangewezen inzameldienst;
b. het overdragen van zodanige afvalstoffen aan een ander;
c. het achterlaten van zodanige afvalstoffen op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.

2. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voorts regels worden gesteld omtrent het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.



Artikel 10.25

Bij de afvalstoffenverordening kunnen in ieder geval regels worden gesteld:
a. ten einde te voorkomen dat afvalstoffen als zwerfafval in het milieu terechtkomen dan wel teneinde te bereiken dat zulks zo min mogelijk gebeurt;
b. omtrent het opruimen van afvalstoffen die als zwerfafval in het milieu terecht zijn gekomen;
c. omtrent het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen.



Artikel 10.26

1. De gemeenteraad kan, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat:
a. huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel;
b. huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld met een daarbij aangegeven regelmaat;
c. in een gedeelte van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld;
d. daarbij aangegeven bestanddelen van het groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk worden ingezameld;
e. groente-, fruit- en tuinafval met andere daarbij aangegeven bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk van het overige huishoudelijk afval wordt ingezameld.

2. De gemeenteraad betrekt bij de voorbereiding van een zodanig besluit de ingezetenen en belanghebbenden, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.



Artikel 10.27

In gevallen als bedoeld in artikel 10.26, eerste lid, onder b en c, dragen de gemeenteraad en burgemeester en wethouders er zorg voor dat op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten.



Artikel 10.28

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opnemen in de verordening van een verplichting bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen te brengen naar een daartoe beschikbaar gestelde plaats.

2. Bij de maatregel kan worden aangegeven op welke wijze de gemeenteraad en burgemeester en wethouders er zorg voor dragen dat plaatsen als bedoeld in het eerste lid, binnen de gemeente in voldoende mate beschikbaar zijn.

3. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de artikelen 10.21, eerste lid, en 10.24, eerste lid, onder a, niet van toepassing zijn met betrekking tot de inzameling van de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, die zijn aangewezen krachtens het eerste lid.



Artikel 10.29

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover het betreft gevallen waarin een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen van meer dan gemeentelijk belang is, regels worden gesteld omtrent de inzameling van die afvalstoffen.

2. Hiertoe kunnen in ieder geval behoren regels die inhouden dat burgemeester en wethouders maatregelen treffen voor de inzameling van die afvalstoffen of daartoe voorzieningen tot stand brengen en in stand houden. Indien zulks uitvoerbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, wordt bij de algemene maatregel van bestuur teneinde nuttige toepassing van afvalstoffen te faciliteren of te verbeteren de verplichting opgenomen daarbij aan te geven huishoudelijke afvalstoffen gescheiden en niet gemengd met afvalstoffen of materialen die niet dezelfde eigenschappen bezitten, in te zamelen.



Titel 10.5. Het zich ontdoen, de inzameling en het transport van afvalwater

Artikel 10.29a

Een bestuursorgaan houdt er bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens deze wet, voor zover die bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot afvalwater, rekening mee dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat in de navolgende voorkeursvolgorde:
a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
d. huishoudelijk afvalwater en, voor zover doelmatig en kostenefficiënt, afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet getransporteerd;
e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
f. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht en
g. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet wordt getransporteerd.



Artikel 10.30 [Vervallen per 25-04-2013]



Artikel 10.31

De artikelen 10.21 tot en met 10.29 en titel 10.6 zijn niet van toepassing op het brengen van afvalwater en andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en transporteren van afvalwater in een zodanige voorziening en het vanuit een zodanige voorziening afgeven van afvalwater aan een persoon die een zuiveringstechnisch werk beheert.



Artikel 10.32

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het brengen van afvalwater en andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, anders dan vanuit een inrichting. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen. De artikelen 8.40, tweede lid, 8.40a, 8.41, eerste tot en met derde lid, 8.42 en 8.42b zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor «inrichting» gelezen wordt: het brengen van afvalwater en andere stoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, anders dan vanuit een inrichting.



Artikel 10.32a

1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat:
a. bij het brengen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, wordt voldaan aan de in die verordening gestelde regels, en
b. het brengen van afvloeiend hemelwater of van grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater binnen een in die verordening aangegeven termijn wordt beëindigd.

2. Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruikgemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater of grondwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd.



Artikel 10.33

1. De gemeenteraad of burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen, door middel van een openbaar vuilwaterriool naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet.

2. In plaats van een openbaar vuilwaterriool en een inrichting als bedoeld in het eerste lid kunnen afzonderlijke systemen of andere passende systemen in beheer bij een gemeente, waterschap of een rechtspersoon die door een gemeente of waterschap met het beheer is belast, worden toegepast, indien met die systemen blijkens het gemeentelijk rioleringsplan eenzelfde graad van bescherming van het milieu wordt bereikt.

3. Op verzoek van burgemeester en wethouders kunnen gedeputeerde staten in het belang van de bescherming van het milieu ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voor:
a. een gedeelte van het grondgebied van een gemeente, dat gelegen is buiten de bebouwde kom, en
b. een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten wordt geloosd.

4. De ontheffing bedoeld in het derde lid kan, indien de ontwikkelingen in het gebied waarvoor de ontheffing is verleend daartoe aanleiding geven, door gedeputeerde staten worden ingetrokken. Bij de intrekking wordt aangegeven binnen welke termijn in inzameling en transport van stedelijk afvalwater wordt voorzien.



Artikel 10.34

Onze Minister stelt regels over het ontwerpen, bouwen, aanpassen en onderhouden van de voorzieningen voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie.



Artikel 10.35

1. Onze Minister stelt iedere twee jaar een rapport op, waarin de stand van zaken wordt beschreven met betrekking tot de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater en de afvoer van slib dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van de rioolwaterzuiveringsinrichtingen die door een provincie, een gemeente of een waterschap worden beheerd.

2. Van de vaststelling van het rapport wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid. Deze regels kunnen voor burgemeester en wethouders de verplichting inhouden jaarlijks op een daarbij aangegeven wijze gegevens te verstrekken, die voor de opstelling van het rapport nodig zijn.



Titel 10.6. Het beheer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

§ 10.6.1. De afgifte en ontvangst van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.36

Voor de toepassing van deze titel worden ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen gelijkgesteld met bedrijfsafvalstoffen.



Artikelen 10.36a en 10.36b [Vervallen per 08-05-2002]



Artikel 10.37

1. Het is verboden zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen.

2. Het verbod geldt niet indien bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven aan een persoon:
a. die krachtens artikel 10.45 of 10.48 bevoegd is de betrokken afvalstoffen in te zamelen;
b. die bevoegd is de betrokken afvalstoffen nuttig toe te passen of te verwijderen:
1°. krachtens hoofdstuk 8 of op grond van een omgevingsvergunning;
2°. op grond van een krachtens artikel 10.2, tweede lid, verleende vrijstelling of een ontheffing krachtens artikel 10.63, eerste of tweede lid, van het verbod, bedoeld in artikel 10.2, eerste lid;
3°. krachtens artikel 10.52;
4°. op grond van een krachtens artikel 10.54, derde lid, verleende vrijstelling of een ontheffing krachtens artikel 10.63, tweede lid, van het verbod, bedoeld in artikel 10.54, eerste lid;
c. die krachtens artikel 10.50 is vrijgesteld van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 10.38 tot en met 10.40, 10.45, 10.46 en 10.48;
d. die op grond van een krachtens de Waterwet verleende vergunning bevoegd is de betrokken afvalstoffen te lozen, dan wel aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig te nemen met het oogmerk ze te lozen;
e. die krachtens de Waterwet bevoegd is afvalstoffen van de betrokken aard en samenstelling te brengen in oppervlaktewateren;
f. die in een ander land dan Nederland is gevestigd, en die overeenkomstig de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen en titel 10.7 die afvalstoffen naar dat land brengt;
g. die krachtens artikel 10.55 bevoegd is de betrokken afvalstoffen te vervoeren of te verhandelen.



Artikel 10.38

1. Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door deze af te geven aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met f, registreert met betrekking tot zodanige afgifte:
a. de datum van afgifte;
b. de naam en het adres van degene aan wie de afvalstoffen worden afgegeven;
c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van die afvalstoffen;
d. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven;
e. de voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen;
f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht heeft de afvalstoffen te vervoeren naar degene voor wie deze zijn bestemd: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt.

2. De geregistreerde gegevens worden ten minste vijf jaar bewaard en gedurende die periode door de afvalstoffenhouder ter beschikking gehouden van degenen die zijn belast met het toezicht of de douanecontrole op de naleving van de wet en van voorgaande afvalstoffenhouders.

3. Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door deze af te geven aan een andere zodanige persoon, meldt met betrekking tot een zodanige afgifte de in het eerste lid bedoelde gegevens aan een door Onze Minister aan te wijzen instantie.



Artikel 10.39

1. Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e, verstrekt:
a. aan deze persoon een omschrijving van aard, eigenschappen en samenstelling van die afvalstoffen;
b. aan degene die opdracht heeft de afvalstoffen naar die persoon te vervoeren, een begeleidingsbrief.

2. De begeleidingsbrief bevat ten minste de in het eerste lid, onder a, en de in artikel 10.38, eerste lid, bedoelde gegevens.



Artikel 10.40

1. Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, aan wie bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven, meldt met betrekking tot een zodanige afgifte, aan een door Onze Minister aan te wijzen instantie:
a. de datum van afgifte;
b. de naam en het adres van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn;
c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen;
d. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven;
e. de wijze waarop de afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd;
f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen naar hem te vervoeren: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt.

2. Het is een persoon als bedoeld in het eerste lid verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst te nemen zonder dat hem daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a en b, worden verstrekt.

3. Op verzoek van gedeputeerde staten van een provincie of burgemeester en wethouders van een gemeente die terzake bevoegd gezag zijn, worden de gegevens, als bedoeld in het eerste lid, aan gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders gezonden.



Artikel 10.40a

1. De in artikel 10.38 gestelde verplichting de afgifte van afvalstoffen te registreren of te melden, geldt niet voor degene die zich ontdoet van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen afvalstoffen afkomstig van schepen.

2. Degene die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen afvalstoffen afkomstig van schepen in ontvangst neemt, bevestigt deze ontvangst op een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze op een formulier, vastgesteld ingevolge artikel 10.1 van de Waterwet.



Artikel 10.41

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de artikelen 10.38 tot en met 10.40 uitvoering wordt gegeven.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of de melding, bedoeld in de artikelen 10.38, derde lid, en 10.40, voorafgaand aan de afgifte, onderscheidenlijk de ontvangst van afvalstoffen plaatsvindt of erna. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt naar categorie van afvalstoffen.



Artikel 10.42

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan aan in artikel 10.38, eerste lid, bedoelde personen de verplichting worden opgelegd de in dat artikel bedoelde gegevens te melden aan een door Onze Minister aan te wijzen instantie.

2. De artikelen 10.40, derde lid, en 10.41 zijn van overeenkomstige toepassing.



Artikel 10.43

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen categorieën van gevallen worden aangewezen waarvoor verplichtingen als bedoeld in de artikelen 10.38 tot en met 10.40 niet gelden.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur aan personen als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, de verplichting opgelegd de in de betrokken bepalingen bedoelde gegevens te registreren op een daarbij aan te geven wijze.



Artikel 10.43a [Vervallen per 08-05-2002]



§ 10.6.2. Het vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.44

1. Degene die bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen vervoert, is verplicht zolang hij die afvalstoffen onder zich heeft, een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 bij die afvalstoffen aanwezig te hebben.

2. Hij geeft, indien een ander de afvalstoffen in ontvangst neemt, de begeleidingsbrief aan die ander af, bij dat in ontvangst nemen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, uitvoering wordt gegeven. Tevens kunnen daarbij categorieën van gevallen worden aangewezen waarvoor zodanige verplichtingen niet gelden.



Artikelen 10.44a t/m 10.44e [Vervallen per 08-05-2002]



§ 10.6.3. De inzameling van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.45

1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen: a. zonder vermelding op een lijst van inzamelaars, of
b. ingeval de afvalstoffen tot de krachtens artikel 10.48 aangewezen categorieën behoren, zonder vergunning van Onze Minister.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

3. Onze Minister wijst een instantie aan die namens hem zorg draagt voor de vermelding van inzamelaars op de in het eerste lid bedoelde lijst van inzamelaars.

4. Op aanwijzing van Onze Minister wordt de vermelding van een inzamelaar op de lijst beëindigd.

5. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de criteria voor vermelding op de lijst en beëindiging daarvan.



Artikel 10.46

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen regels gesteld omtrent het inzamelen van die afvalstoffen, al dan niet afkomstig van personen, behorende tot een bij of krachtens die maatregel aangewezen categorie.

2. Tot de regels behoren:
a. regels omtrent de wijze waarop een inzamelaar zich bij de krachtens artikel 10.45, derde lid, aangewezen instantie meldt en de gegevens die daarbij worden overgelegd;
b. regels inhoudende de verplichting een wijziging te melden in de gegevens welke bij de melding zijn overgelegd;
c. regels omtrent het aan een ieder inzage geven van de gegevens, overgelegd bij de melding alsmede van een wijziging als bedoeld onder b;
d. regels inhoudende de verplichting dat de inzamelaar tijdens het inzamelen daarbij aan te geven bescheiden aanwezig heeft, waaruit blijkt dat hij staat vermeld op de lijst van inzamelaars.

3. Bij de regels kan worden bepaald dat de vermelding op de lijst van inzamelaars slechts geldt voor een daarbij aangegeven termijn.



Artikel 10.47

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen regels worden gesteld omtrent de inzameling van die afvalstoffen.

2. Hiertoe kunnen in ieder geval behoren regels die inhouden dat:
a. burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten voor de inzameling van die afvalstoffen maatregelen treffen of daartoe voorzieningen tot stand brengen en in stand houden;
b. daarbij aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen die gescheiden worden afgegeven, afzonderlijk worden ingezameld.

3. Indien zulks uitvoerbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, wordt bij de algemene maatregel van bestuur teneinde nuttige toepassing van afvalstoffen te faciliteren of te verbeteren de verplichting opgenomen daarbij aangegeven bedrijfsafvalstoffen gescheiden en niet gemengd met afvalstoffen of materialen die niet dezelfde eigenschappen bezitten, in te zamelen.

4. Bij de maatregel wordt aangegeven binnen welke termijn de regels door de daarbij aangewezen bestuursorganen moeten worden uitgevoerd.



Artikel 10.48

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden bepaald dat voor het inzamelen van daarbij aangewezen categorieën van zodanige afvalstoffen een vergunning van Onze Minister is vereist.

2. Het voor activiteiten met betrekking tot inrichtingen bij of krachtens de artikelen 2.8, 2.14, 2.20, 2.22, 2.23, 2.25, 2.26, derde en vierde lid, 2.29, 2.30, 2.31, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder a tot en met d, en tweede lid, onder a, b en d, 3.2, 3.10, 3.12, 3.13, 3.15 en 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat voor de toepassing van genoemde artikelen het belang van de bescherming van het milieu beperkt wordt tot het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen.

3. Onze Minister kan in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen de tarieven vaststellen, die ten minste dan wel ten hoogste in rekening worden gebracht bij het in ontvangst nemen van afvalstoffen door de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.



Artikel 10.49

1. De aan de vergunning, bedoeld in artikel 10.48, eerste lid, te verbinden voorschriften kunnen in ieder geval inhouden:
a. dat in daarbij aangewezen categorieën van gevallen afvalstoffen niet mogen worden ingezameld zonder afzonderlijke toestemming van Onze Minister;
b. de verplichting, daarbij aangewezen afvalstoffen, wanneer zij aan de inzamelaar worden aangeboden, in ontvangst te nemen;
c. de verplichting, daarbij aangewezen categorieën van afvalstoffen die gescheiden worden afgegeven, afzonderlijk in te zamelen;
d. de verplichting, daarbij aangewezen afvalstoffen, wanneer zij aan de inzamelaar worden aangeboden, op te halen;
e. de verplichting afvalstoffen af te geven aan daarbij aangewezen personen.

2. Een vergunning geldt slechts voor degene aan wie zij is verleend. Deze draagt ervoor zorg dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.



§ 10.6.4. Verdere bepalingen omtrent het beheer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.50

1. Onze Minister kan, indien voor het beheer van de betrokken stoffen, preparaten of voorwerpen een verplichting deze in te nemen als bedoeld in artikel 10.17 of een daaraan gelijkwaardige vrijwillige inname bestaat, bij ministeriële regeling categorieën van gevallen aangeven waarin de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 10.38 tot en met 10.40, 10.45, 10.46 en 10.48 niet gelden.

2. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid omvat de verplichting tot het registreren van daarbij aan te geven gegevens op een daarbij aan te geven wijze.



Artikel 10.51

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen regels worden gesteld omtrent het zich ontdoen buiten een inrichting van bij de maatregel aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

2. Bij de maatregel kunnen in ieder geval regels worden gesteld, inhoudende de verplichting:
a. die afvalstoffen te scheiden en – mede van andere stoffen en afvalstoffen – gescheiden te houden;
b. ingeval van afgifte aan een ander, die afvalstoffen gescheiden af te geven.



Artikel 10.52

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld omtrent het beheer van bij de maatregel aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen.

2. Bij de maatregel kunnen in ieder geval regels worden gesteld, inhoudende een verbod bij de maatregel aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen buiten een inrichting nuttig toe te passen of te verwijderen zonder vergunning van het bestuursorgaan dat daartoe bij de maatregel is aangewezen.

3. Bij de maatregel kan de verplichting worden opgelegd te voldoen aan nadere eisen met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen. Bij de maatregel wordt het bestuursorgaan aangewezen, dat die eisen kan stellen.



Artikel 10.53

Het voor activiteiten met betrekking tot inrichtingen bij of krachtens de artikelen 2.8, 2.14, 2.20, 2.22, 2.23, 2.25, 2.26, derde en vierde lid, 2.29, 2.30, 2.31, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder a tot en met d, en tweede lid, onder a, b en d, 3.2, 3.10, 3.12, 3.13, 3.15 en 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 10.52, tweede lid.



Artikel 10.54

1. Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen buiten een inrichting nuttig toe te passen of te verwijderen.

2. Het verbod geldt niet voor handelingen die aan degene die gevaarlijke afvalstoffen inzamelt, uitdrukkelijk zijn toegestaan krachtens artikel 10.47, 10.48 of 10.54a, tweede lid.

3. Artikel 10.2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.



Artikel 10.54a

1. Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen te mengen, daaronder mede begrepen verdunnen, met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover het mengen van gevaarlijke afvalstoffen is toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.

3. Onze Minister bepaalt bij ministeriële regeling in welke gevallen gevaarlijke afvalstoffen die in strijd met het eerste lid zijn gemengd, gescheiden dienen te worden.



Artikel 10.55

1. Het is verboden:
a. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voor anderen tegen vergoeding te vervoeren,
b. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te verhandelen,
c. ten behoeve van anderen te bemiddelen bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, zonder vermelding als respectievelijk vervoerder, handelaar of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a, geldt niet voor degene die krachtens artikel 10.45 bevoegd is tot het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

3. Onze Minister wijst een instantie aan die namens hem zorg draagt voor de vermelding van vervoerders, handelaars en bemiddelaars op de lijst, bedoeld in het eerste lid.

4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de vermelding van vervoerders, handelaars en bemiddelaars op de lijst, bedoeld in het eerste lid. Deze regels bevatten in ieder geval criteria voor vermelding op de lijst en voor beëindiging daarvan.

5. Een vervoerder, handelaar of bemiddelaar als bedoeld in het eerste lid registreert met betrekking tot de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens:
a. de naam en het adres van degene:
1° van wie de afvalstoffen afkomstig zijn,
2° aan wie de afvalstoffen worden afgegeven;
b. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen.

6. Artikel 10.38, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Onze Minister stelt regels inhoudende de verplichting dat een vervoerder als bedoeld in het eerste lid tijdens het vervoeren daarbij aan te geven bescheiden aanwezig heeft, waaruit blijkt dat hij staat vermeld op de lijst van vervoerders.



Titel 10.7. Het overbrengen van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap

Artikel 10.56

1. Onze Minister stelt regels ter uitvoering van artikel 6 van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

2. Ter uitvoering van andere artikelen dan het in het eerste lid genoemde artikel van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen kan Onze Minister regels stellen.



Artikel 10.57

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de titels II en VII van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen van overeenkomstige toepassing zijn met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen binnen Nederland.



Artikel 10.58

Onze Minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 53 van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.



Artikel 10.59

Op een kennisgeving als bedoeld in de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen is artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.



Artikel 10.60

1. Het is verboden afvalstoffen waarop de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is, binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen, indien de voorgenomen overbrenging, nuttige toepassing of verwijdering, naar het oordeel van Onze Minister in strijd zou zijn met het belang van de bescherming van het milieu.

2. Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

3. Het is verboden te handelen in strijd met artikel 49, eerste lid, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

4. Het is verboden te handelen in strijd met de voorschriften als bedoeld in de artikelen 35, vijfde lid, 37, vierde lid, of 38, zesde lid, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

5. Het is verboden afvalstoffen over te brengen indien gehandeld wordt in strijd met een voorschrift gesteld bij:
a. artikel 13, tweede lid, 15, onder c, 16, onder a, b, c, eerste of tweede volzin, of d, 18, eerste of tweede lid, of 19 van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;
b. artikel 35, eerste lid, 38, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 45 in verbinding met 42, eerste lid, 46, eerste lid, 47 in verbinding met 42, eerste lid, of 48, eerste lid, in verbinding met 47 en 42, eerste lid, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, telkens in verbinding met één of meer van de onder a genoemde bepalingen;
c. artikel 55, laatste volzin, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

6. Het is verboden afvalstoffen over te brengen indien gehandeld wordt in strijd met een voorwaarde gesteld krachtens:
a. artikel 10, eerste of tweede lid, of 13, derde lid, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;
b. artikel 35, eerste lid, 38, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 45 in verbinding met 42, eerste lid, 46, eerste lid, 47 in verbinding met 42, eerste lid, of 48, eerste lid, in verbinding met 47 en 42, eerste lid, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, telkens in verbinding met één of meer van de onder a genoemde bepalingen.

7. Het is verboden afvalstoffen over te brengen indien gehandeld wordt in strijd met een voorschrift gesteld bij:
a. artikel 15, onder d of e, laatste volzin, 16, onder c, laatste volzin, of onder e, of 20 van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;
b. artikel 35, eerste lid, 38, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 45 in verbinding met 42, eerste lid, 46, eerste lid, 47 in verbinding met 42, eerste lid, of 48, eerste lid, in verbinding met 47 en 42, eerste lid, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, telkens in verbinding met één of meer van de onder a genoemde bepalingen;
c. artikel 35, derde lid, onder c, 38, derde lid, onder b, 42, derde lid, onder c, 44, derde lid, in verbinding met 42, derde lid, onder c, 45 in verbinding met artikel 42, derde lid, onder c, 47 in verbinding met 42, derde lid, onder c, 48, eerste lid, in verbinding met 47 en 42, derde lid, onder c, of 48, tweede lid, aanhef, in verbinding met 44, derde lid, en 42, derde lid, onder c, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.



Titel 10.8. Verdere bepalingen

Artikel 10.61

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, regels worden gesteld met betrekking tot het opnemen in de afvalstoffenverordening van regels als bedoeld in de artikelen 10.21, 10.24, 10.25 en 10.26.

2. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt aangegeven binnen welke termijn en, indien nodig, op welke wijze die regels moeten zijn opgenomen in de verordening.



Artikel 10.62 [Vervallen per 01-10-2012]



Artikel 10.63

1. Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft. Op de ontheffing, bedoeld in de vorige volzin, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

2. Gedeputeerde staten kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten of anderszins op of in de bodem te brengen, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft, en, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van de in de artikelen 10.37 en 10.54 gestelde verboden.

3. Onze Minister kan, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het bepaalde in een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 10.28, 10.29, 10.47, 10.51 en, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, van 10.52, van het bepaalde bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 10.41, eerste en tweede lid, 10.42, eerste lid, 10.43, eerste lid, 10.44, derde lid, en 10.46, eerste lid, alsmede van het bepaalde in de artikelen 10.23, derde lid, en 10.48.



Artikel 10.64

1. Het voor activiteiten met betrekking tot inrichtingen bij of krachtens de artikelen 2.8, 2.14, 2.20, 2.22, 2.23, 2.25, 2.26, derde en vierde lid, 2.29, 2.30, 2.31, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder a tot en met d, en tweede lid, onder a, b en d, 3.2, 3.10, 3.12, 3.13, 3.15 en 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, met dien verstande dat – behalve ten aanzien van een ontheffing van de in artikel 10.2, eerste lid, en artikel 10.54, eerste lid, gestelde verboden –, voor die toepassing het belang van de bescherming van het milieu wordt beperkt tot het belang van een doelmatig beheer van de betrokken categorie van afvalstoffen.

2. In afwijking van het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, eerste lid.



-

De Wet milieubeheer is voor het laatst geactualiseerd op: 11 maart 2014.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl