- rechtspraak
Datum uitspraak: 06-07-2010
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
In lid 3 van artikel 5:50 BW is echter bepaald dat de in dat artikel bedoelde afstand van twee meter wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erve of de muur. Het eerste deel van die bepaling (“rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt”) ziet op raam- of deuropeningen en geeft duidelijk weer dat slechts ramen en deuren die – bezien vanuit de positie dat men voor de raam- of deuropening staat – recht naar voren uitzicht geven op het naburige erf, strijdigheid met het in artikel 5:50 lid 1 BW bepaalde kunnen opleveren. Het tweede deel van die bepaling (“uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk”), maakt duidelijk dat slechts de rand van een balkon (zijnde een vooruitspringend werk), waarover recht naar voren op het naburige erf wordt gekeken, strijd met het in artikel 5:50 lid 1 BW bepaalde kan opleveren.
Voor voormelde uitleg kan steun worden gevonden in de wetsgeschiedenis van artikel 5:50 BW. Daartoe wijst het hof op het volgende.
In het oorspronkelijke concept van artikel 5:50 BW, zoals opgenomen in het Ontwerp Meijers (genummerd als artikel 5.4.12) was in het eerste lid bepaald:
“Het handhaven binnen twee meter afstand van de grenslijn der erven van vensters of andere muuropeningen en van balkons of andere soortgelijke werken, die aan de eigenaar van het gebouw een rechtstreeks uitzicht geven op het naburige erf, is onrechtmatig, nadat de eigenaar van dat erf zich tegen de aanwezigheid van die openingen of werken heeft verzet.”
In de Toelichting Meijers werd dienaangaande opgemerkt:
“Het in het artikel vervatte verbod is in navolging van artikel 146 ontwerp 1898 tot het rechtstreekse uitzicht beperkt en wel wegens het in de toelichting op laatstgenoemd artikel opgegeven motief. Sinds in de grote steden van iedere handbreedte grond partij moet worden getrokken, terwijl de gewoonte om veranda’s of serres aan te brengen, schier algemeen is en het toetreden van licht en lucht een volksbelang is, is het handhaven van het verbod van zijdelings uitzicht niet meer te rechtvaardigen.”
In het daaropvolgende ontwerp is de uitdrukking “een rechtstreeks uitzicht geven” vervangen door “recht naar voren uitzicht geven”. Blijkens de Memorie van Toelichting betrof dat slechts een redactionele wijziging om duidelijker de tegenstelling met “uitzicht ter zijde of in de schuinte” tot uitdrukking te brengen.
In een latere wijziging, welke heeft geleid tot de huidige wettekst, zijn de woorden “recht naar voren” weggelaten. Volgens de Memorie van Antwoord II is dat gebeurd omdat het oorspronkelijke vierde, thans derde lid (dat nog niet was opgenomen in het Ontwerp Meijers en het latere ontwerp waarin “rechtstreeks uitzicht” was vervangen door “recht naar voren uitzicht”) voldoende duidelijk aangeeft hoe de afstand gemeten moet worden. Klaarblijkelijk heeft de wetgever de beperking tot rechtstreeks (in tegenstelling tot zijdelings) uitzicht besloten geacht in het meetvoorschrift van het derde lid van artikel 5:50 BW. De toelichting vermeldt niet dat en waarom toch, in weerwil van de in de Toelichting Meijers opgenomen reden, een verbod van zijdelings uitzicht zou moeten worden aangenomen.
Klik hier voor de hele uitspraak.
Uwwet.nl