Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Nieuws


Datum en nieuws - november 2015:


30 november 2015
Easy Life-directeuren in hoger beroep veroordeeld voor verduistering

'In hoger beroep zijn 2 directeuren-grootaandeelhouders van het inmiddels failliete, Helmondse bedrijf Easy Life veroordeeld voor het plegen van verduistering en het vormen van een criminele organisatie met personen in en buiten het bedrijf. Ze kregen celstraffen opgelegd van respectievelijk 4,5 jaar en 3,5 jaar. Een derde verdachte, vanaf eind 2007 operationeel directeur bij het bedrijf, is voor zijn rol bij de verduisteringen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft een vierde verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Het hof heeft niet, zoals de rechtbank eerder wel deed, kunnen vaststellen dat de verdachten op voorhand al de bedoeling hadden de beleggers op te lichten. Daarom spreekt het hof hen vrij van oplichting.

Aanschaf van auto’s en onroerend goed
De 2 directeuren-grootaandeelhouders besteedden een substantieel deel van de inleg van beleggers niet aan de zogeheten life settlements, zoals contractueel met de beleggers was afgesproken, maar aan andere zaken. Beiden waren op de hoogte van hun contractuele verplichtingen en wisten dus ook dat ze het ingelegde geld niet vrij mochten besteden. Desondanks kochten ze van het ingelegde geld onder meer onroerend goed en auto’s.

Financieel gat
De directeuren-grootaandeelhouders en een nieuw aangestelde operationeel directeur waren op 1 december 2007 op de hoogte van het ‘gat’ dat was ontstaan tussen het ingelegde geld voor de aankoop van life settlements en het bedrag dat daadwerkelijk daaraan was besteed. Een van de directeuren-grootaandeelhouder en de operationeel directeur hebben na 1 december 2007 pogingen gedaan om het Easy Life-concern gezond te maken. Echter, procentueel is vanaf dat moment nauwelijks meer geld van beleggers besteed aan life settlements dan in de periode daarvoor. Beiden hebben dat in de laatste periode niet alleen bewust nagelaten, maar ook bevorderd door biedingen op life settlements te laten intrekken. Door zich zo te gedragen, concludeert het hof dat zij bewust het risico hebben genomen dat het ingelegde geld door Easy Life zou worden verduisterd.

Financiële schade voor gedupeerden
Bij het bepalen van de straffen heeft het hof rekening gehouden met de aanzienlijke financiële schade voor de gedupeerden. Zij zijn hun (vaak met hypotheken beleende) vermogen grotendeels kwijtgeraakt. Dit staat in schril contrast met de afspraak dat zij hun volledige inleg terug zouden ontvangen plus hoge rentes. Ook heeft het hof rekening gehouden met het geschade vertrouwen van de gedupeerden in Easy Life en met de omstandigheid dat door dit soort zaken het vertrouwen in financiële instellingen wordt geschaad.

Beroepsverbod
De langste gevangenisstraf legt het hof op aan de directeur-grootaandeelhouder die al vanaf het begin geld van beleggers heeft besteed aan onder meer auto’s en onroerend goed. Hij heeft ook het meeste persoonlijke voordeel gehad. Daarnaast legt het hof hem een beroepsverbod op. Vanwege het gevaar op herhaling acht het hof het noodzakelijk dat hij gedurende 8 jaar geen beroep in de financiële dienstverlening en niet het beroep van leidinggevende in een financiële onderneming uitoefent.

Deels terugbetaald
De andere directeur-grootaandeelhouder was de langste periode betrokken bij Easy Life en heeft eveneens veel ingelegd geld besteed aan onroerend goed en auto’s. In zijn voordeel heeft het hof er rekening mee gehouden dat hij een deel van deze bestedingen heeft terugbetaald. Voor de operationeel directeur geldt dat zijn handelen niet tot persoonlijk voordeel heeft geleid, hij in verhouding tot zijn medeverdachten een relatief korte periode bij Easy Life betrokken is geweest en dat hij - naar eigen zeggen - de bedoeling had Easy Life te redden. Door deze omstandigheden heeft het hof een lagere straf aan hem opgelegd.

In alle zaken heeft het hof in het voordeel van de verdachten rekening gehouden met de lange duur van de procedure.'



30 november 2015
Surseance van betaling voor TSN Thuiszorg

'TSN Thuiszorg uit Almelo heeft surseance van betaling gekregen. De surseance is verleend door de rechtbank Overijssel. Het gaat om de volgende BV's:
-TSN Thuiszorg B.V.
-TSN Groningen Holding B.V.
-TSN Achterhoek B.V.
-TSN Noord-Oost Brabant B.V.
-TSN West-Brabant B.V.

Tot bewindvoerders zijn benoemd mr. van der Hel van van der Hel Advocaten uit Enschede en mr. Daniels van Daniels Huisman Advocaten uit Almelo.

Wat betekent dit?
Surseance van belating houdt in dat TSN voorlopig de meeste rekeningen niet hoeft te betalen. Alleen lonen en preferente schulden, zoals bijvoorbeeld hypotheken en belastingschulden, moeten wel worden betaald. De bewindvoerders gaan tijdens de surseance onderzoeken of het mogelijk is om het bedrijf op de een of andere wijze voort te zetten of dat een faillissement moet volgen.'



27 november 2015
20 jaar gevangenisstraf voor daders schietpartij Rijnauwenstraat Breda

'Drie mannen, een 36-jarige Nederlander, een 29-jarige Brit en een 34-jarige Brit, zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor het medeplegen van moord en een poging tot moord op 14 juli 2010 te Breda. Het hof heeft dat vandaag beslist.

Schieten op een woonwagen
Het hof vindt het bewezen dat de mannen in de avond van 14 juli 2010 naar Breda zijn gegaan en dat zij daar, samen met vier onbekend gebleven personen, een schietpartij hebben aangericht. Zij hebben met zware wapens, waaronder twee machinegeweren AK-47, geschoten op de woonwagen waarin een 12-jarige jongen met zijn ouders woonde. De politie trof 27 munitie-inslagen in de woonwagen aan. Door één van de schoten is de 12-jarige jongen ernstig gewond geraakt en later overleden. De moeder raakte gewond.

Moord/doodslag
De rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeelde de 36-jarige en de 29-jarige eerder voor het medeplegen van doodslag en een poging tot doodslag tot 16 jaar gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat voorbedachte raad niet bewezen kon worden. De 34-jarige Engelsman werd door de rechtbank vrijgesproken van beide feiten.

Het hof komt tot een ander oordeel. De groep is met een busje naar de Rijnauwenstraat gegaan, met tenminste acht wapens. In deze bus, die later is aangetroffen door de politie, werden onder meer gevonden: bivakmutsen, gehoorbeschermingsdoppen, pepperspray, twee jerrycans met benzine en schietvesten. Verder werd er gebruik gemaakt van vier mobiele telefoons die op de dag zelf voor het eerst in de lucht kwamen en na afloop werden uitgeschakeld. Op korte afstand van de Rijnauwenstraat stond een vluchtauto gereed. Het hof leidt hieruit af dat de daders zich zodanig hadden voorbereid op hun actie dat sprake was van een vooropgezet plan. Het hof oordeelt dat het schieten op een woonwagen waarin de verlichting aan is en de rolluiken geopend, met wapens van zwaar kaliber en met het aantal schoten dat is afgevuurd op een woonwagen, niet anders kan worden aangemerkt dan als een handeling die gericht is op de dood van personen die zich in de woonwagen bevinden.

Op grond van aangetroffen DNA-sporen, telecommunicatiegegevens en de verklaring van de 29-jarige Brit dat hij betrokken was, oordeelt het hof dat alle drie de verdachten aanwezig waren bij het incident. Zij zijn alle drie schuldig aan het handelen van de hele groep, ongeacht of zij al dan niet zelf geschoten hebben.'



27 november 2015
Geen tariefplafond voor Ruwaard van Putten Ziekenhuis nodig

'Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) wijst het beroep van medisch specialisten uit het voormalige Ruwaard van Putten Ziekenhuis af.

De Nederlandse Zorgautoriteit mocht, anders dan deze artsen menen, afzien van een omzetplafond voor in 2014 geleverde specialistische zorg. Het vaststellen van dat omzetplafond is namelijk zinloos, omdat dit ziekenhuis in faillissement verkeerde en er geen zorg meer werd verleend.'



26 november 2015
Overdracht vreemdelingen aan Hongarije op grond van Dublinverordening beter motiveren

'De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de overdracht van twee vreemdelingen op grond van de Europese Dublinverordening aan Hongarije niet in strijd is met het EVRM. Dit blijkt uit twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (26 november 2015). Tegen deze uitspraken is geen hoger beroep mogelijk.

Achtergrond
Beide vreemdelingen hebben in eerste instantie asiel aangevraagd in Hongarije. Daarna hebben zij in Nederland asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft de asielaanvragen afgewezen en is van plan de vreemdelingen over te dragen aan Hongarije dat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. De vreemdelingen zijn het niet eens met die beslissing.

Nader onderzoek
De lidstaten mogen, gelet op het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel erop vertrouwen dat de situatie in een andere lidstaat niet in strijd is met het EVRM. Toch kan er aanleiding zijn voor nader onderzoek door de staatssecretaris als er "gerede twijfel" bestaat dat de situatie in een andere lidstaat niet aan de eisen van het EVRM voldoet. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is in dit geval sprake van gerede twijfel gelet op de informatie die de vreemdelingen naar voren hebben gebracht over de opvangcapaciteit, leefomstandigheden en de procedure in Hongarije. De staatssecretaris had in reactie hierop nader onderzoek moeten doen naar de situatie waarin deze zogenoemde Dublinclaimanten komen te verkeren als ze zouden worden overgedragen aan Hongarije, aldus de hoogste algemene bestuursrechter.

Nieuw besluit
De staatssecretaris zal met inachtneming van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak opnieuw moeten beslissen op de asielaanvragen van de twee vreemdelingen.'



26 november 2015
Staatssecretaris mag voorwaarden stellen bij bed-bad-broodopvang

'De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie mag bij het bieden van onderdak ('bed, bad, brood') in een zogenoemde vrijheidsbeperkende locatie van een uitgeprocedeerde vreemdeling eisen dat hij meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland. Dat is alleen anders in geval van bijzondere omstandigheden. Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (26 november 2015).

Opvang door de staatssecretaris
Het gaat in deze zaak om een verzoek van een meerderjarige vreemdeling uit Iran aan de staatssecretaris om hem onderdak of leefgeld te bieden. De staatssecretaris heeft hem onderdak aangeboden in een zogenoemde vrijheidsbeperkende locatie waarbij de vreemdeling in elk geval de gemeente niet mag verlaten. Hij heeft aan deze opvang ook de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland. De vreemdeling was het daar niet mee eens en kwam eerder in beroep bij de rechtbank Den Haag. Die oordeelde dat de opvang in een vrijheidsbeperkende locatie niet voldoet aan de verplichting om een uitgeprocedeerde vreemdeling onderdak, eten en kleding te verstrekken. Deze verplichting vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit het Europees Sociaal Handvest (ESH) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank sloot in haar uitspraak aan bij de beslissing van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van juli 2014. De staatssecretaris is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen.

Niet bindend, wel gezaghebbend
Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak kan de vreemdeling geen rechtstreeks beroep doen op het ESH en zijn de beslissingen van het ECSR over de uitleg van het ESH niet bindend voor de landen die partij zijn bij dit verdrag. Die beslissingen zijn echter wel gezaghebbend en kunnen een rol spelen bij de uitleg van artikelen die de rechter wél rechtstreeks kan toepassen, zoals de mensenrechten uit het EVRM, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

Bijzondere omstandigheden
Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak verplicht het EVRM de staatssecretaris niet om uitgeprocedeerde vreemdelingen onvoorwaardelijk onderdak te bieden. Als de vreemdeling weigert mee te werken aan zijn vertrek uit Nederland, dan mag de staatssecretaris hem onderdak weigeren. De staatssecretaris moet er echter wel rekening mee houden dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarbij hij niet van de vreemdeling mag verlangen dat hij meewerkt aan zijn vertrek. Zulke bijzondere omstandigheden doen zich voor zolang blijkt dat de vreemdeling vanwege zijn psychische gesteldheid niet kan overzien dat als hij niet meewerkt hij geen onderdak krijgt van de staatssecretaris.'



26 november 2015
Bed-bad-brood: onderdak in vrijheidsbeperkende locatie mag

'De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 november 2015 beslist dat de gemeente Amsterdam opvang mag weigeren aan uitgeprocedeerde vreemdelingen en hen voor onderdak mag verwijzen naar een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Geoordeeld is dat verblijf in een VBL niet strijdig is met de verdragsrechtelijke verplichting om opvang te bieden. Daarom was er voor de gemeente geen noodzaak om opvang te verlenen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De VBL valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het is zijn taak om te beoordelen of in een uitzonderlijk geval aan iemand toegang tot de VBL moet worden verleend, zonder daaraan de voorwaarde te verbinden dat moet worden meegewerkt aan vertrek uit Nederland.

De Centrale Raad van Beroep (Centrale Raad) is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Het gaat om uitgeprocedeerde vreemdelingen die de gemeente Amsterdam hebben gevraagd om aan hen opvang te bieden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo-opvang). Zij zijn dakloos en volledig afhankelijk van hulp van derden. Een aantal van hen is afkomstig uit de Vluchthaven in Amsterdam. Zij bepleiten een onvoorwaardelijk recht op opvang, dat ook geldt indien zij niet als bijzonder kwetsbaar kunnen worden beschouwd en ook overigens niet in een volstrekt uitzichtloze situatie verkeren. Zij beroepen zich op de beslissingen van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van 1 juli 2014. Verblijf in een VBL wijzen zij af, omdat volgens hen op grond van de beslissingen van het ECSR niet de voorwaarde mag worden gesteld dat zij meewerken aan hun vertrek uit Nederland.

De Centrale Raad komt tot de conclusie dat opvang in een VBL in overeenstemming is met de door de uitgeprocedeerde vreemdelingen ingeroepen verdragsrechtelijke bescherming. Dat is zo omdat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (staatssecretaris) een uitgeprocedeerde vreemdeling die niet aan zijn vertrek meewerkt in een uitzonderlijk geval wel toelaat tot de VBL.

De Centrale Raad heeft geoordeeld dat de gemeente ervan mag uitgaan dat een uitgeprocedeerde vreemdeling gebruik kan maken van de opvang in een VBL. Daarbij heeft de Centrale Raad betrokken dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als vreemdelingenrechter gelijktijdig uitspraak heeft gedaan over de meewerkverplichting aan vertrek bij verblijf in een VBL in een rechtszaak tussen de staatssecretaris en een andere uitgeprocedeerde vreemdeling. Met het in die uitspraak gegeven toetsingskader kan volgens de Centrale Raad recht worden gedaan aan de in de Wmo-opvangzaken ingeroepen verdragsrechtelijke aanspraak op opvang. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak volgt dat het in beginsel voor risico van de vreemdeling komt als hij niet meewerkt aan zijn vertrek. De staatssecretaris moet er echter wel rekening mee houden dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarbij hij niet van de vreemdeling mag verlangen dat hij meewerkt aan zijn vertrek. Zulke bijzondere omstandigheden doen zich voor zolang blijkt dat de vreemdeling vanwege zijn geestelijke gesteldheid niet kan overzien dat als hij niet meewerkt hij geen onderdak krijgt van de staatssecretaris. In lijn met zijn eerdere rechtspraak heeft de Centrale Raad beslist dat de mogelijkheid tot verblijf in een VBL, waarbij verdragsrechtelijke verplichtingen worden gerespecteerd, meebrengt dat er geen noodzaak is voor Wmo-opvang door de gemeente. Het is de taak van de staatssecretaris om in een uitzonderlijk geval te beoordelen of er reden is om geen meewerkverplichting te verbinden aan de toegang tot de VBL.

Inmiddels is vanuit verdragsrechtelijk perspectief een sluitend stelsel van opvang ontstaan. In dit stelsel is de staatssecretaris verantwoordelijk voor opvang van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Hierdoor vervalt de noodzaak tot de Wmo-rechtspraak, waarin de destijds bestaande lacune werd gedicht in het opvangrecht voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Volgens de Centrale Raad is er uitgaande van de huidige stand van zaken en regels geen reden meer om opvangvoorzieningen, zoals de Amsterdamse bed-bad-broodvoorziening van december 2014, nog langer aan te merken als Wmo-opvang. Deze gemeentelijke regelingen zijn immers speciaal bestemd voor uitgeprocedeerde vreemdelingen, die op grond van het koppelingsbeginsel geen aanspraak hebben op voorzieningen en voor wie de staatssecretaris verantwoordelijk is. De Centrale Raad zal gelet op deze ontwikkeling niet langer recht spreken in zaken over na 31 december 2014 door gemeenten genomen primaire besluiten ter uitvoering van buiten de Wmo vallende gemeentelijke opvangregelingen voor uitgeprocedeerde vreemdelingen.

Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is in deze zaken een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraken dan ook geen hoger beroep instellen.'



25 november 2015
Anderhalf jaar cel voor voormalige oncoloog

'Een voormalige oncoloog krijgt 18 maanden gevangenisstraf voor witwassen en het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2002 tot en met 2013. Dat heeft de rechtbank bepaald.

De man heeft van 1986 tot en met 2005 verdiensten van farmaceutische bedrijven rechtstreeks op rekeningen in Luxemburg laten storten en dat nooit opgegeven bij de Belastingdienst. Hij heeft het geld tussen 2002 en 2013 aan zijn rekeningen in Luxemburg onttrokken middels contante opnamen en betalingen met een creditcard. Met dat contante geld heeft hij meerdere witwashandelingen verricht.

De rechtbank vindt dat de man door zijn handelwijze het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, heeft geschaad. Ook heeft hij een fors financieel nadeel toegebracht aan de Staat der Nederlanden. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal: het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.

De ontnemingsvordering is aangehouden voor schriftelijke uitwisseling van het standpunt van de officier van justitie en de verdediging. Daarna zal de rechtbank daarover uitspraak doen. De rechtbank wijst de vordering tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen vermogensbestanddelen af: omdat niet bewezen kan worden dat het gehele Nederlandse vermogen van de man uit misdrijf afkomstig is.'



25 november 2015
Werknemer baksteenfabriek ziek geworden van zijn werk?

'In deze zaak staat de vraag centraal of een werknemer lijdt aan gezondheidsklachten die zijn ontstaan door blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens zijn werkzaamheden voor zijn werkgever, een baksteenfabrikant. De rechtbank oordeelt dat het verband tussen zijn werkzaamheden en zijn gezondheidsklachten aannemelijk is.

Oorzakelijk verband
Bij de beantwoording van deze vraag is het uitgangspunt dat de werknemer moet bewijzen dat oorzakelijk verband bestaat tussen de werkzaamheden en de schade aan zijn gezondheid. Dit bewijs is niet steeds eenvoudig te leveren. In die gevallen dat de werkgever heeft nagelaten voldoende voorzorgsmaatregelen te treffen komt rechtspraak van de Hoge Raad de werknemer tegemoet. In dat geval moet het oorzakelijke verband worden aangenomen als de werknemer tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan giftige stoffen en ziek is geworden. Maar dan moet de werknemer wel bewijzen dat hij heeft gewerkt onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid. En de werknemer moet aannemelijk maken dat zijn gezondheidsklachten door deze potentieel schadelijke omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Bovendien mag het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden niet te onzeker of te onbepaald zijn.

Neurologisch verklaarbaar
In dit geval stond vast dat de werknemer tijdens zijn werk in de baksteenfabriek was blootgesteld aan mangaan. Mangaan komt van nature in het menselijk lichaam voor, maar bij blootstelling aan hogere concentraties kan deze stof schadelijk zijn voor de gezondheid. De door de rechtbank ingeschakelde neurologisch deskundigen hebben vastgesteld dat de werknemer gezondheidsklachten heeft die deze deskundigen alleen door een mangaanvergiftiging kunnen verklaren. De werknemer heeft ook een, naar Nederlandse begrippen verhoogde concentratie mangaan in zijn bloed.

Blootstelling aan mangaan
Twee deskundigen op het gebied van arbeidsomstandigheden hebben geconstateerd dat sprake is geweest van blootstelling aan mangaan. Ook is denkbaar dat deze blootstelling de oorzaak is van de gezondheidsklachten van de werknemer. Op grond van deze omstandigheden oordeelt de kantonrechter dat aangenomen moet worden dat oorzakelijk verband bestaat tussen de werkzaamheden van de werknemer en de schade aan zijn gezondheid, in de hierboven bedoelde zin. De kantonrechter volgt de werkgever niet in haar verweer dat uit moet worden gegaan van de door de deskundigen berekende geringste blootstelling aan mangaan.

Voortzetting procedure
De kantonrechter had voorlopig in het midden gelaten of de werkgever heeft nagelaten voldoende voorzorgsmaatregelen te treffen. Met het oog daarop wordt de procedure voortgezet. Dan zal eventueel ook nog aan de orde moeten komen of de schade niet ook zou zijn ontstaan indien de werkgever deze verplichtingen wel zou zijn nagekomen. '



25 november 2015
Aanleg Reevediep mag, maar varen van Reevediep naar Drontermeer niet

'De aanleg van de hoogwatergeul Reevediep met vaarweg, de Reevedam en het fietspad over de Reevedam mag doorgaan. De vaarweg kan alleen niet op het Drontermeer worden aangesloten. Dit betekent dat de doorgaande vaarroute tussen de IJssel en het Drontermeer niet tot stand komt. Dit blijkt uit een einduitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vandaag (25 november 2015). Tegen de uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Voorgeschiedenis
In deze zaak deed de Afdeling bestuursrechtspraak in februari 2015 een zogenoemde tussenuitspraak. Daarin droeg zij de gemeenteraad van Kampen, het college van gedeputeerde staten van Flevoland en de staatssecretaris van Economische Zaken op om de besluiten die zij hadden genomen ter uitvoering van het 'Projectplan Waterwet Inrichting IJsseldelta-Zuid (Reevediep)' beter te motiveren. In de tussenuitspraak stelde de Afdeling bestuursrechtspraak vast dat door de aanleg van de hoogwatergeul rietlanden verdwijnen. Daar leven en broeden de beschermde vogelsoorten grote karekiet en de roerdomp. De overheden moesten aantonen dat daarvoor een "dwingende reden van groot openbaar belang" bestaat en daarvoor geen alternatieven zijn. Bovendien moesten zij de schade aan de natuur compenseren. In mei 2015 lieten de overheden weten dat zij deze zogenoemde ADC toets hadden uitgevoerd. De Vereniging voor Natuurstudie en bescherming IJsseldelta betwist de uitkomsten van die ADC-toets.

Alternatieven en dwingende redenen
De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat de overheden hun keuze voor de aanleg van de hoogwatergeul en de Reevedam voldoende hebben gemotiveerd in vergelijking met de alternatieven. Ook hebben ze voldoende duidelijk gemaakt dat vanwege het belang van de hoogwaterveiligheid een "dwingende reden van groot openbaar belang" bestaat voor het project.

Recreatievrije zone
Om schade aan de rietlanden door de vaarweg tegen te gaan, is een recreatievrije zone ingesteld langs de rietoever tussen de jachthaven Roggebot en de noordkant van de Reevedam. Hoewel dit naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak een effectieve maatregel is om recreanten op afstand te houden van de rietlanden, ontbreekt zo'n zone bij de aansluiting van de vaarweg met het Drontermeer. Het standpunt van de overheden dat de rietlanden geen nadelige effecten ondervinden van het varen en recreëren bij deze aansluiting, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak niet overtuigd. Per jaar gaat het om zo'n 12.000 vaarbewegingen met een piek tijdens het broedseizoen.

Gevolgen van de uitspraak
Het gevolg van de uitspraak is dat de hoogwatergeul in zijn geheel kan worden aangelegd. Dat geldt ook voor de Reevedam en het fietspad over die dam. Ook mag de vaarweg in het Reevediep in gebruik genomen worden, maar varen en recreëren binnen een afstand van 150 meter van de rietlanden bij het aansluitpunt met het Drontermeer is niet toegestaan. Dit betekent dat de doorgaande vaarroute tussen de IJssel en het Drontermeer niet tot stand komt.'



23 november 2015
Helmonds bedrijf veroordeeld voor dood 2 werknemers

'De rechtbank Oost-Brabant heeft een Helmonds bedrijf een boete opgelegd van in totaal 150.000 euro, waarvan 75.000 euro voorwaardelijk. Volgens de rechtbank is het bedrijf schuldig aan het overlijden van 2 werknemers en handelde het in strijd met wettelijke regels rond arbeidsomstandigheden.

Op 13 augustus 2014 vond een arbeidsongeval plaats bij een bedrijf in Helmond, waarbij 2 van haar medewerkers zodanig gewond raakten dat zij aan de gevolgen daarvan zijn overleden. De medewerkers werden buiten bewustzijn aangetroffen in een reactorvat dat gevuld was met argongas.

De rechtbank is van oordeel dat de dood van de slachtoffers aan de schuld van het bedrijf is te wijten. Het bedrijf had op de hoogte moeten zijn van de gevaren die zich in het reactorvat zouden kunnen voordoen en had ter voorkoming hiervan afdoende maatregelen moeten nemen. Zij is hierin in ernstige mate tekort geschoten. Door op een dergelijke wijze om te gaan met de veiligheid van de werknemers heeft het bedrijf naar het oordeel van de rechtbank zeer onvoorzichtig, onachtzaam en onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank stelt eveneens vast dat het bedrijf in strijd heeft gehandeld met de voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. De rechtbank is van oordeel dat dit deels opzettelijk is geweest.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het nadeel van het bedrijf het volgende in aanmerking genomen. Het bedrijf heeft geen afdoende maatregelen genomen ter voorkoming van zware ongevallen en daardoor een onveilige situatie voor haar werknemers laten ontstaan. Deze onveilige situatie was gevaarlijk en zelfs levensbedreigend; de 2 werknemers zijn overleden aan de gevolgen van het inademen van argongas. De dood van de slachtoffers is bijzonder hard aangekomen bij de nabestaanden, wat ook wordt bevestigd door de ter terechtzitting voorgelezen verklaringen van de weduwe en zoon van één van de overleden werknemers. De rechtbank rekent dit alles het bedrijf zwaar aan. In het voordeel van het bedrijf weegt de rechtbank mee dat zij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, dat het bedrijf volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek en de houding van het bedrijf ten opzichte van de nabestaanden van de beide slachtoffers. De rechtbank legt een deel van de boete voorwaardelijk op om het bedrijf ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.'



20 november 2015
Staatssecretaris V&J moet afwijkende termijn voor vertrek uit Nederland motiveren

'De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie moet in een zogenoemd terugkeerbesluit motiveren of en zo ja, waarom een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde op grond van de Europese Terugkeerrichtlijn. Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (20 november 2015). Als een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, kan de staatssecretaris de vreemdeling opdragen Nederland onmiddellijk te verlaten.

Eerdere prejudiciële vragen
Normaal gesproken krijgt een vreemdeling vier weken de tijd om Nederland vrijwillig te verlaten. De staatssecretaris kan daarvan afwijken als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde op grond van de Europese Terugkeerrichtlijn. In zo'n geval kan hij een kortere termijn hanteren of de vreemdeling zelfs opdragen Nederland onmiddellijk te verlaten. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde in oktober 2013 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie in Luxemburg. Zij legde het Hof de vraag voor hoe het begrip 'gevaar voor de openbare orde' in de Terugkeerrichtlijn moet worden uitgelegd. Zo wilde de Afdeling bestuursrechtspraak onder meer weten of een vreemdeling al een gevaar voor de openbare orde vormt als hij verdacht wordt van een misdrijf, of dat daarvan alleen sprake kan zijn als een rechter hem veroordeeld heeft. Het Hof van Justitie beantwoordde de prejudiciële vragen in een arrest van 11 juni 2015.

Motiveren
De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat de staatssecretaris niet mag "steunen op een algemene praktijk of een vermoeden om vast te stellen of een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde". De staatssecretaris zal moeten onderzoeken of de persoonlijke gedragingen van de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar vormen voor de openbare orde. Daarbij moet de staatssecretaris de situatie van de vreemdeling betrekken in samenhang met het strafbare feit waarvan hij verdacht wordt of waarvoor hij is veroordeeld.. Het resultaat van dit onderzoek moet zichtbaar zijn in de motivering van het terugkeerbesluit.'



19 november 2015
B&W Hilversum mag met Oud&Nieuw vuurwerk in het centrum verbieden

'Het college van B&W in Hilversum is bevoegd om het winkel- en uitgaanscentrum van Hilversum aan te wijzen als gebied waar het met de jaarwisseling verboden is vuurwerk af te steken. Dat heeft de rechtbank Midden-Nederland vandaag bepaald in een beroepsprocedure die een aantal vuurwerkhandelaren bij de bestuursrechter waren begonnen.

Voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter oordeelde in december 2014 nog dat niet het college, maar alleen de burgemeester bevoegd is om voor een vuurwerkverbod een gebied in de stad aan te wijzen. Daarom mocht er tijdens de voorbije jaarwisseling wel vuurwerk worden afgestoken in het winkel- en uitgaanscentrum van Hilversum.

Gevaar en overlast
Het gaat in dit geval om een op de openbare orde gerichte bestuurs- en beheerstaak van het college ter preventie van gevaar, schade of overlast. Met het verbod wil B&W namelijk bereiken dat tijdens de toekomstige jaarwisselingen (mogelijk) gevaar en overlast van vuurwerk in het drukke winkel- en uitgaansgebied, wordt tegengegaan. De rechtbank oordeelde dat dit een bevoegdheid is van B&W. De rechtbank woog hierbij mee dat het verbod niet ziet op feitelijke en concrete ordeverstoringen waartegen onmiddellijk en daadkrachtig opgetreden moet worden. In dat geval is de burgemeester exclusief bevoegd.

Financiële belangen
Bij het aanwijzen van het gebied hoefde het college geen rekening te houden met de financiële belangen van de vuurwerkhandelaren

Duidelijk
De rechter oordeelde ook dat het besluit voldoende duidelijk is. De handelaren vonden van niet, omdat de gemeente wel in het centrum fop- en schertsvuurwerk zoals sterretjes wil toestaan. De gemeente heeft toegezegd dit in berichtgeving over het vuurwerkverbod nog eens duidelijk te maken. Ook oordeelde de rechter dat voldoende duidelijk is dat het vuurwerkverbod geldt voor alle plaatsen binnen het aangewezen gebied, waaronder ook bijvoorbeeld dakterrassen en binnenplaatsen.'



18 november 2015
Gaswinning in Groningen voorlopig beperkt tot 27 miljard kubieke meter

'De NAM mag voorlopig niet meer dan 27 miljard kubieke meter gas winnen uit het Groningenveld. Overschrijding tot maximaal 33 miljard kubieke meter is alleen toegestaan als het gasjaar 2015-2016 een relatief koud jaar blijkt te zijn. Ook mag voorlopig nog steeds geen gas worden gewonnen in en rond Loppersum. Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (18 november 2015).

Instemmings- en wijzigingsbesluit vernietigd
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft zowel het instemmingsbesluit van de minister van Economische Zaken van januari 2015 als zijn wijzigingsbesluit van juni 2015 vernietigd. De minister zal nu in een nieuw besluit moeten beoordelen of de gaswinning verder moet worden beperkt dan de 33 miljard kubieke meter die hij in juni 2015 nog had toegestaan. Tegen beide besluiten waren ruim 40 bezwaarmakers in beroep gekomen, waaronder het college van gedeputeerde staten van Groningen, diverse Groningse gemeenten, twee waterschappen, Veiligheidsregio Groningen en een aantal particulieren. Tegen de uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Onderzoek
De minister heeft zijn wijzigingsbesluit gebaseerd op vele onderzoeken naar seismische dreiging als gevolg van gaswinning en de risico's daarvan. De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat de minister het wijzigingsbesluit mocht nemen op basis van alle onderzoeken die op dat moment beschikbaar waren. Ook is niet gebleken dat de minister bij zijn besluit vooringenomen was en zich daarbij heeft laten beïnvloeden door persoonlijke belangen of voorkeuren, aldus de hoogste algemene bestuursrechter.

Risico's
De minister had echter op basis van alle informatie beter moeten motiveren waarom een verdere beperking van de gaswinning dan maximaal 33 miljard kubieke meter niet mogelijk is. Uit onderzoeken waarop zijn wijzigingsbesluit is gebaseerd, blijkt immers dat de winning van minder gas tot een lager seismisch risico leidt. En hoewel de grondrechten niet verplichten om activiteiten waaraan risico's zijn verbonden uit te sluiten, moet uit de belangenafweging wel blijken dat de minister de "noodzakelijke voorzorg" heeft betracht gelet op de ernst en de aard van de gevolgen van de gaswinning. Hij is er bij zijn belangenafweging ten onrechte van uitgegaan dat de risico's in het aardbevingsgebied vergelijkbaar zijn met de risico's die in delen van het rivierengebied worden gelopen. Volgens de gemaakte risicoberekeningen zijn de risico's in het aardbevingsgebied groter. En hoewel de minister een groot belang mocht hechten aan de leveringszekerheid, heeft hij een hoger winningsniveau toegestaan dan gemiddeld genomen nodig is. De minister had beter moeten motiveren waarom hij bij het bepalen van het maximale winningsniveau is uitgegaan van een relatief koud jaar, waardoor in minder koude jaren meer wordt gas gewonnen dan noodzakelijk is voor de leveringszekerheid.

Nieuw besluit
Als gevolg van de vernietiging van zowel het instemmings- als het wijzigingsbesluit zou de NAM onbeperkt gas kunnen winnen zonder beperking in tijd. Daardoor zouden bezwaarmakers in een slechtere positie terechtkomen dan wanneer de besluiten zouden blijven gelden. Daarom heeft de Afdeling bestuursrechtspraak in haar uitspraak een aantal 'voorlopige voorzieningen' getroffen, die gelden tot zes weken nadat de minister een nieuw besluit heeft genomen. Zo beperkt de Afdeling bestuursrechtspraak de maximale gaswinning voorlopig tot 27 miljard kubieke meter. Uit onderzoeken van de minister blijkt immers dat deze hoeveelheid voldoende is voor een wat temperatuur betreft gemiddeld jaar. Als het een relatief koud jaar blijkt te zijn, mag alsnog maximaal 33 miljard kubieke meter gas worden gewonnen.

Ten slotte heeft de Afdeling bestuursrechtspraak bepaald dat voorlopig nog steeds geen gas gewonnen mag worden in en rond Loppersum, tenzij dat uit het oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is.

Gaswinning
De NAM wint sinds 1963 gas uit het Groningenveld. De gaswinning vindt plaats in vier regio's die bijna allemaal bestaan uit meerdere productielocaties. Het gaat om de regio's Loppersum, Zuid-West, Eemskanaal en Oost. In januari 2015 besloot de minister van Economische Zaken de totale gaswinning in het Groningenveld van 42,5 miljard kubieke meter in 2014 terug te brengen naar 39,4 miljard kubieke meter in 2015. In juni 2015 besloot hij dat in totaal niet meer dan 33 miljard kubieke meter gas mocht worden gewonnen in het gasjaar 2015-2016.'



18 november 2015
CBb: ernstiger tekortkomingen accountant bij controle DSB

'Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft in hoger beroep geoordeeld over de klacht van Autoriteit Financiële Markten (AFM) tegen de accountant van Ernst & Young Accountants die een goedkeurende verklaring heeft afgegeven bij de jaarrekening 2008 van DSB.

De Accountantskamer verklaarde deze klacht over de (onder verantwoordelijkheid van de accountant uitgevoerde) controle al voor een belangrijk deel gegrond en legde hem de maatregel van berisping op. Zowel de accountant als AFM stelden hoger beroep in.

In een uitgebreide uitspraak heeft het CBb de klacht op een aantal wezenlijke onderdelen alsnog gegrond verklaard. Voor de accountant bestond dan ook onvoldoende basis om een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening af te geven.

Naar het oordeel van het CBb heeft de accountant geen of te weinig oog gehad voor een aantal belangrijke, DSB betreffende interne en externe factoren, die van wezenlijke invloed waren op de inschatting en uitvoering van de controlewerkzaamheden. Zo heeft de accountant, voorafgaand aan de aanvang van zijn werkzaamheden, nagelaten een zestal omstandigheden mee te wegen en zo nodig waarborgen te treffen tegen de uit die omstandigheden voortvloeiende controle-risico’s. Die omstandigheden betreffen de kredietcrisis en de specifieke gevolgen daarvan voor DSB, de vergaande verwevenheid tussen DSB Bank en DSB Beheer, een opmerkelijk gebrek aan continuïteit bij de invulling van sleutelposities binnen DSB, het verhoogd toezicht door De Nederlandsche Bank (DNB) en de geuite zorgen van zowel DNB als AFM over het functioneren en de positie van DSB, de door AFM opgelegde bestuurlijke boetes en de maatschappelijke onrust en negatieve berichtgeving in de media over de bedrijfsvoering van DSB en het gehanteerde verdienmodel.

Het CBb gaat verder uitgebreid in op een aantal meer gedetailleerde klachtonderdelen die in hoger beroep aan de orde zijn gesteld. Hieruit komt naar voren dat de accountant op meer punten tekort is geschoten.

Het gebrek aan diepgang en aan een professioneel-kritische instelling van de accountant heeft ertoe geleid dat de controle van belangrijke posten op de balans van DSB op te mechanische wijze is uitgevoerd. Dit handelen en nalaten moet de accountant ernstig(er) worden aangerekend. Het CBb heeft de accountant daarom de maatregel opgelegd van tijdelijke doorhaling voor de duur van zes maanden.

De volledige uitspraak is via onderstaande link te raadplegen. Bij verschil tussen dit persbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.'



17 november 2015
Principiële uitspraak hof Amsterdam: inreisverbod 10 jaar onrechtmatig

'Het gerechtshof Amsterdam heeft vandaag een verdachte vrijgesproken die ervan werd verdacht dat hij tweemaal als ongewenst vreemdeling in Nederland had verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod voor tien jaar was uitgevaardigd. De verdachte is een derdelander, dat betekent dat hij geen EU-onderdaan is.

Volgens het hof is het inreisverbod zodanig in strijd met de inhoud en strekking van de Terugkeerrichtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 (richtlijn 2008/115/EG), in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 11 juni 2015, dat dit moet leiden tot vrijspraak. De motivering van het inreisverbod is onvoldoende en dit besluit kan niet rechtmatig worden geacht.

Is sprake van een werkelijke en actuele bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast?

Het hof gaat uit van de uitspraak van het HvJ-EU op 11 juni 2015. Het Europese Hof heeft daarin een maatstaf gegeven voor het beantwoorden van de vraag of een derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde voor het land waar hij zich bevindt.

Per geval moet beoordeeld worden of de derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Het enkele feit dat hij wordt verdacht van het plegen van een volgens nationaal recht als misdrijf strafbaar gesteld feit of daarvoor is veroordeeld, vormt er op zichzelf geen rechtvaardiging voor dat deze derdelander wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Het begrip: ‘gevaar voor de openbare orde’ in de Terugkeerrichtlijn veronderstelt hoe dan ook dat er naast de verstoring die bij elke wetsovertreding plaatsvindt sprake is van een werkelijke en actuele bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

De uitspraak van het HvJ-EU van 11 juni 2015 heeft betrekking op de uitleg van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Het hof gaat er bij de beoordeling van de twee tenlastegelegde feiten vanuit dat de uitleg van het HvJ-EU van artikel 7, vierde lid, Terugkeerrichtlijn richtinggevend is voor de uitleg van artikel 11 van deze richtlijn, die in deze zaak aan de orde was.

Het hof vindt dat het toetsingskader dat is aangelegd bij het besluit tot oplegging van het inreisverbod van deze derdelander onvoldoende dragend is voor de conclusie dat in dit geval sprake is van een (ernstige) bedreiging van de openbare orde. De enkele verwijzing naar de aard van twee misdrijven is daarvoor onvoldoende. Verder wordt slechts gesproken van ‘misdrijven’ die de verdachte ‘bij herhaling’” gepleegd zou hebben, welke motivering ook tekortschiet.'



17 november 2015
De Afdeling bestuursrechtspraak wil uitsluitsel van Europees Hof over Europese Opvangrichtlijn

'De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een hogerberoepszaak van een vreemdeling een zogenoemde prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg. De Afdeling bestuursrechtspraak wil van het Hof weten of de bewaring van een vreemdeling in strijd is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Prejudiciële vraag
De Afdeling bestuursrechtspraak legt het Hof de vraag voor of een bepaling uit de nieuwe Europese Opvangrichtlijn geldig is. Deze bepaling maakt het mogelijk een vreemdeling in bewaring te stellen, terwijl een uitzetting nog niet aan de orde is. De Afdeling bestuursrechtspraak betwijfelt of deze bepaling in overeenstemming is met artikel 6 uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dat artikel bepaalt dat een ieder recht heeft op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Voor de uitleg van dat artikel wordt aangesloten bij artikel 5 uit het EVRM. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft eerder geoordeeld dat het in bewaring stellen van een vreemdeling in strijd is met het EVRM als dat niet tot doel heeft de vreemdeling uit te zetten. De vreemdeling wordt echter voorlopig niet uitgezet, omdat hij nog wacht op een besluit van de staatssecretaris op zijn vierde asielverzoek.

Schorsing behandeling
De behandeling van de hogerberoepszaak bij de Afdeling bestuursrechtspraak wordt geschorst in afwachting van het antwoord van het Hof in Luxemburg. Indien het Hof het verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak om de prejudiciële spoedprocedure toe te passen inwilligt, zal het antwoord van het Hof over het algemeen binnen drie maanden volgen. Daarna zal de Afdeling bestuursrechtspraak de behandeling van deze zaak voortzetten en uiteindelijk hierin definitief uitspraak doen.'



17 november 2015
Celstraf Belg voor neersteken lid arrestatieteam

'Een 26-jarige Belg is veroordeeld tot een celstraf van 6 jaar met aftrek van de tijd die hij al heeft vastgezeten. De man is schuldig bevonden aan poging tot doodslag op een lid van een arrestatieteam.

Gevlucht
De man is vanuit België naar Nederland gevlucht. Hij werd in zijn thuisland gezocht in verband met een verdenking van poging moord of doodslag en foltering van zijn ex-vriendin. De Belg werd ook verdacht van poging tot moord op een Belgische politieagent.

Aanhouding in Ede
De man werd in een hotel in Ede door een Nederlands arrestatieteam aangehouden. Daarbij heeft de Belg een lid van het arrestatieteam meermalen in de nek gestoken. De man moet een schadevergoeding van ruim 10.000 euro betalen aan het slachtoffer.'



13 november 2015
Thuiszorgorganisatie mag salarissen niet eenzijdig verlagen

'Thuiszorgorganisatie TSN uit Almelo heeft onterecht de salarissen van zijn thuiszorgmedewerkers verlaagd. Tot dat oordeel komt de kantonrechter in Almelo in een zevental kort gedingen, aangespannen door een groep getroffen medewerkers. De kantonrechter veroordeelt TSN om de medewerkers per direct en met terugwerkende kracht weer het salaris te betalen waar zij volgens hun contract recht op hebben.

Salaris aangepast
TSN is de grootste thuiszorgorganisatie van Nederland, met zo’n 13.000 medewerkers. In april van dit jaar stuurde het bedrijf een brief naar een grote groep thuiszorgmedewerkers. In de brief deelde het bedrijf mee dat het salaris van deze medewerkers naar beneden zou worden aangepast.

Volgens TSN was de aanpassing nodig omdat het bedrijf in zwaar weer verkeert. De tarieven die gemeenten betalen voor thuishulp zijn de afgelopen jaren steeds verder gedaald. Ook zijn veel thuiszorgmedewerkers volgens het bedrijf in een te hoge functie ingeschaald, die niet past bij de werkzaamheden die zij in werkelijkheid uitvoeren. Volgens de CAO zou TSN daarom het salaris moeten aanpassen aan de daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden.

Oordeel kantonrechter
De kantonrechter oordeelt dat TSN niet het recht heeft om de salarissen eenzijdig te verlagen zonder eerst de in de CAO voorgeschreven herwaarderingsprocedure te volgen. TSN heeft weliswaar voldoende duidelijk gemaakt dat zij te maken heeft met grote verliezen. Het voortbestaan van het bedrijf is daardoor in gevaar. Maar dat probleem mag naar het oordeel van de kantonrechter niet afgewenteld worden op de thuishulpen. Het gaat om een groep medewerkers die al relatief weinig verdient. Een lager salaris zou hen in financiële problemen kunnen brengen en heeft ook gevolgen voor bijvoorbeeld hun pensioen en eventuele uitkeringen.

TSN heeft daarnaast niet aangetoond dat de medewerkers in de verkeerde salarisschaal zijn ingedeeld. Dat de medewerkers in een aantal gevallen ander werk doen dan in hun functieomschrijving staat, is een keuze van TSN. De gevolgen daarvan komen dan ook voor rekening en risico van het bedrijf. Het betekent niet dat de medewerkers geen recht meer hebben op het overeengekomen salaris.'



13 november 2015
Afwijzing vordering tot veroordeling van de Staat tot staking van de gaswinning in het Groningenveld

'De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 13 november 2015 de vordering van twee particulieren tot veroordeling van de Staat tot staking van de gaswinning in het Groningenveld afgewezen. De voorzieningenrechter is niet aan een inhoudelijke afweging toegekomen omdat hij van oordeel is dat de Staat niet de partij is die feitelijk gas wint in het Groningenveld en alleen al daarom niet kan worden veroordeeld die winning te staken. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat toewijzing van de vordering ook niet tot de door de eisers gewenste staking van de gaswinning had kunnen leiden omdat de NAM, die niet gedagvaard was, niet aan een veroordeling van de Staat gebonden zou zijn geweest en de gaswinning gewoon had kunnen voortzetten.'



13 november 2015
Verdwijnen rechtspersoon niet fataal voor beslaglegger

'De Hoge Raad heeft vandaag in de zaak Promneftstroy/Yukos Capital en Glendale geoordeeld dat het verdwijnen van een rechtspersoon niet betekent dat de schuldeiser die beslag heeft gelegd ten laste van die verdwenen rechtspersoon geen verhaalsmogelijkheden meer heeft. Als de goederen waarop de schuldeiser beslag heeft gelegd, in weerwil van het beslag zijn overgedragen aan een derde, kan de schuldeiser zijn vordering tegen deze derde richten. De Hoge Raad vult met deze beslissing een lacune in de Nederlandse wetgeving.

De zaak gaat over de gevolgen van het faillissement van Yukos Oil. Yukos Capital en Glendale hebben als schuldeisers van Yukos Oil beslag gelegd op goederen van Yukos Oil, waaronder haar aandelen in de Nederlandse rechtspersoon Yukos Finance. De curator in het Russische faillissement van Yukos Oil heeft die aandelen verkocht, volgens Yukos Capital en Glendale in weerwil van het beslag. Door het einde van het Russische faillissement hield Yukos Oil op te bestaan. Daardoor konden Yukos Capital en Glendale haar niet meer dagvaarden om hun vorderingen toegewezen te krijgen. Daarom leek voor hen ook de mogelijkheid te zijn vervallen om voor die vorderingen verhaal te nemen op de beslagen goederen, nu de toewijzing van hun vorderingen daarvoor een wettelijke voorwaarde is.

De Hoge Raad heeft echter beslist dat schuldeisers die zich bevinden in een situatie zoals Yukos Capital en Glendale, hun vorderingen kunnen richten tegen degene aan wie de goederen zijn overgedragen. Dat is in dit geval Promneftstroy. Dat betekent dat bij de rechtbank Amsterdam verder kan worden geprocedeerd over de zaak.'



12 november 2015
ABN mag renteopslag euribor-hypotheken niet eenzijdig wijzigen

'ABN Amro mocht de renteopslag die zij berekent aan klanten met een euribor-hypotheek niet eenzijdig wijzigen. Dat heeft de rechtbank Amsterdam bepaald. De rechtbank vernietigt de standaardbedingen over de eenzijdige opslagwijziging in de contract documentatie.

Dat betreft ook euribor-hypotheken die door Fortis Bank zijn verstrekt.

Onredelijk bezwarend
Volgens de rechtbank zijn de bedingen onredelijk bezwarend voor de consument. Voor een consument was bijvoorbeeld niet inzichtelijk uit welke componenten deze opslag bestond en onder welke omstandigheden deze kon worden gewijzigd. Twee stichtingen die de belangen behartigen van individuen aan wie een hypotheeklening is verstrekt, hadden de zaak aangespannen. De stichtingen klaagden dat ABN Amro in 2009 en 2012 eenzijdig de rente-opslag had verhoogd met achtereenvolgens 0,5 procent en één procent. Dat geld hadden de klanten niet aan de bank hoeven te betalen, aldus de rechtbank.'



12 november 2015
In hoger beroep groen licht voor voortzetting strafvervolging in vastgoedzaak Limburg

'Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft een omvangrijke vastgoedzaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg. De rechtbank Limburg bepaalde eerder dat de 11 verdachten in deze zaak niet langer mochten worden vervolgd. Het Openbaar Ministerie zou in de procedure zo veel en zulke ernstige fouten hebben gemaakt, dat de verdachten geen eerlijk proces meer konden verwachten. Het hof is het hier echter niet mee eens en heeft geoordeeld dat de rechtbank Limburg deze zaken toch moet behandelen.

Kluisverklaringen
In deze Limburgse zaak had zich een getuige gemeld die in ruil voor bescherming verklaringen wilde afleggen. Dat heeft hij ook gedaan. Overeenstemming met het Openbaar Ministerie over die bescherming is echter nooit tot stand gekomen. Dat betekent dat de door hem afgelegde verklaringen dus niet mogen worden gebruikt. Volgens de advocaten van de verdachten zouden de politie en het Openbaar Ministerie dat mogelijk toch hebben gedaan. Het Openbaar Ministerie heeft dat steeds ontkend.

Niet-ontvankelijk
De rechtbank Limburg verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging. De rechtbank vond dat het Openbaar Ministerie onjuiste en/of onvolledige informatie zou hebben verschaft over de gang van zaken met de kluisverklaringen. Ook vond de rechtbank dat de officier van justitie ten onrechte niet had voldaan aan herhaalde opdrachten van de rechtbank om de kluisverklaringen aan de rechtbank en de verdediging ter beschikking te stellen.

Wel eerlijk proces
Het hof is van oordeel dat aan het recht van verdachten op een eerlijk proces niet tekort is gedaan en vindt dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de strafvervolging.

Getuige veroordeeld
De man die de kluisverklaringen heeft afgelegd, is vandaag in zijn eigen strafzaak veroordeeld. Dat er geen overeenstemming met het Openbaar Ministerie tot stand is gekomen, staat volgens het hof niet aan zijn eigen strafvervolging in de weg. Het hof heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden voor onder meer verduistering van geld van de Stichting Dierenambulance Zuid-Oost Limburg. Het hof vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats vanwege onder meer het tijdsverloop (de feiten dateren uit 2007-2010) en de gezondheidstoestand van de man. Wel moet hij het geld dat hij door de verduistering verkregen heeft (meer dan 120.000 euro) terugbetalen op grond van de Pluk-ze wetgeving.'



12 november 2015
Man krijgt 6 jaar cel voor moord op moeder

'De rechtbank Oost-Brabant veroordeelt een 42-jarige man uit Waalre tot een gevangenisstraf van 6 jaar. De man doodde zijn moeder en legde haar vervolgens in een vrieskist.

De politie ging na een melding op 7 augustus vorig jaar de woning van de vrouw in Aalst binnen en trof daar de verdachte aan, die vertelde dat hij zijn moeder om het leven had gebracht en dat ze in een koelkast in de kamer ernaast lag. Verdachte heeft later aangegeven dat hij zijn moeder op 30 juli 2014 om het leven had gebracht door kussenslopen en vuilniszakken over haar hoofd te trekken en die met een touw aan te trekken. Ook sloeg hij haar met een pan op haar hoofd. Toen hij er zeker van was dat ze dood was, legde de man zijn moeder in een vrieskist. In een andere vrieskist lagen twee honden die hij had gedood.

Moord
Volgens de man had hij zijn moeder niet vermoord, maar was er sprake van ‘levensbeëindiging op verzoek’. De vrouw zou naar zijn zeggen een einde aan haar leven hebben willen maken en zou haar zoon gevraagd hebben daarbij te helpen. Ook zouden ze hebben gesproken over de manier waarop zij uit het leven zou kunnen stappen. De rechtbank acht het aannemelijk dat er in de beleving van de man sprake was van een doodswens bij zijn moeder en dat hij op haar verzoek uitvoering heeft gegeven aan die wens. Voor ‘levensbeëindiging op verzoek’ zoals bedoeld door de wetgever, is dit echter niet voldoende. Behalve de man, was namelijk niemand op de hoogte van de doodswens van de vrouw. Daarbij komt onder meer dat de wijze waarop zij om het leven kwam, niet in overeenstemming is met de methoden die zij met haar zoon besprak. Daarom acht de rechtbank het alternatief ten laste gelegde ‘levensbeëindiging op verzoek’ niet bewezen en acht zij de man schuldig aan moord.

De rechtbank rekent het de man zwaar aan dat hij zijn moeders recht op leven heeft ontnomen. Weliswaar leek zij -met name door haar fysieke beperkingen en handicaps door een herseninfarct- nog weinig waarde aan het leven te hechten, maar er had verbetering in haar situatie kunnen komen. Hierdoor had zij mogelijk weer levensvreugde kunnen vinden. De man heeft haar die mogelijkheid ontnomen door haar om het leven te brengen in plaats van hulp te zoeken om haar uit de neerwaartse spiraal in het leven te halen.

Uitzonderlijke factoren
De officier van justitie eiste een celstraf van 8 jaar. De rechtbank komt tot een lagere straf vanwege een aantal strafmatigende omstandigheden. De man handelde vanuit zijn oprechte veronderstelling dat bij zijn moeder sprake was van een weloverwogen en duurzame wil om haar leven te beëindigen. Zij deed een dringend beroep op hem om haar daarbij te helpen. Ook beschouwt de rechtbank de man als verminderd toerekeningsvatbaar omdat een psycholoog en psychiater vaststelden dat hij een ernstige persoonlijkheidsstoornis heeft.

De rechtbank houdt verder rekening met de zeer uitzonderlijke factoren in deze zaak die blijken uit het rapport van de psycholoog. De man en zijn moeder waren afhankelijk van elkaar en hebben jarenlang een samenlevingsvorm gehad waarin de rest van de wereld was buitengesloten. Dit evenwicht werd verstoord door de beroerte van de vrouw in december 2013. De context veranderde door haar verblijf in een ziekenhuis en aansluitend verpleeghuis en door haar handicaps, gebreken en afhankelijkheid. In die context deed zijn moeder een beroep op hem om te helpen een eind aan haar leven te maken. Vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis durfde, kon en wilde hij hierbij geen anderen betrekken. De verdachte wilde zijn moeder bij de inwilliging van haar (doods)wens ter wille zijn en heeft bij zijn handelen dat motief voor ogen gehad. Hij heeft zichzelf daarbij totaal weggecijferd en de consequenties die dit handelen voor hem zelf zou hebben, op de koop toegenomen. Na twee weken beraad koos hij er in overleg met zijn moeder voor haar wens uit te voeren. Het directe appel van zijn moeder in de bewuste nacht (‘Je moet nu iets doen’) bracht de man uiteindelijk tot handelen.'



12 november 2015
Opnieuw celstraf voor bedreigen politieagenten

'Een 54-jarige Bosschenaar is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het met de dood bedreigen van 2 politieagenten. Ook moet de man in totaal 2800 euro schadevergoeding betalen en zich houden aan bijzondere voorwaarden.

Vuurwapens
De 2 agenten gingen in augustus 2013 af op een burenruzie in ’s-Hertogenbosch. Daar aangekomen troffen zij de verdachte aan in zijn woning met in iedere hand een vuurwapen. De agenten droegen hem op om de wapens neer te leggen, maar in plaats daarvan richtte hij ze op het hoofd van één van de agenten. De andere agent stond vlak naast haar collega. De afstand tussen het hoofd van de agent en de loop van beide vuurwapens was slechts 40 centimeter. Vervolgens haalde de verdachte de trekker over, maar er werd geen schot gelost.

Geen opzet
Het hof vindt, evenals de rechtbank Oost-Brabant, dat er geen sprake is van een poging tot moord of doodslag. De verdachte had bij het overhalen van de trekker niet de opzet om de agenten te doden. Hij wilde alleen bereiken dat hij zelf werd doorgeschoten. Bovendien waren de wapens die hij gebruikte weliswaar geladen, maar een van de onderdelen was dermate oud dat de deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut sterk betwijfelde of de wapens nog konden afgaan. Het hof heeft daarom ook niet kunnen vaststellen dat daartoe een aanmerkelijke kans bestond.

Bedreiging van beide agenten
De agenten stonden schouder aan schouder en ook voor de agent op wie het pistool niet op gericht was, was de dreiging zeer groot. Het hof vindt, in tegenstelling tot de rechtbank, bewezen dat de verdachte beide agenten heeft bedreigd met de dood en komt daarom tot een hogere straf. De rechtbank veroordeelde de man eerder tot 200 dagen gevangenisstraf, waarvan 90 dagen voorwaardelijk en het betalen van een schadevergoeding van 1000 euro.

Slachtofferverklaring
Mensen die op deze manier bedreigd worden, ondervinden hiervan vaak nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen. Dat is niet anders voor politieagenten. De agent op wie het pistool gericht werd, heeft in zijn slachtofferverklaring uitvoerig verteld over de enorme gevolgen die het gebeuren voor hem heeft gehad en nog steeds heeft. Het hof rekent dat de verdachte zwaar aan.

Verminderd toerekeningsvatbaar
De verdachte was tijdens het plegen van het feit verminderd toerekeningsvatbaar. Hij leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en kampte met een alcoholverslaving. Sinds enige tijd wordt hij (op vrijwillige basis) behandeld in een forensisch psychiatrische kliniek en daar verblijft hij inmiddels ook permanent in een begeleide woonvorm. Ondanks dat vindt het hof dat het bewezen verklaarde zo ernstig is dat niet kan worden volstaan met een lichtere straf dan een gevangenisstraf, een straf die hij al in voorarrest heeft uitgezeten.

Bijzondere voorwaarden
De verdachte is nu bezig met een traject dat erop gericht is het plegen van nieuwe strafbare feiten te voorkomen. Het hof wil dit niet belemmeren maar juist versterken. Daarom stelt het hof enkele bijzondere voorwaarden aan de verdachte. Zo moet hij gedurende zijn proeftijd onder meer blijven wonen in een instelling voor begeleid wonen, zich regelmatig melden bij de reclassering en, als de reclassering dit nodig vindt, zich laten opnemen in een psychiatrische kliniek.'



12 november 2015
Ook in hoger beroep rechterlijk pardon voor bevoorrading coffeeshops

'Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch legt geen straf op voor het bevoorraden van 2 coffeeshops in ’s-Hertogenbosch. Het hof oordeelt hiermee in lijn van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, die in deze zaak eveneens het rechterlijk pardon toepaste.

Achterdeurproblematiek
In 2 coffeeshops in ’s-Hertogenbosch is het onder strenge voorwaarden toegestaan dat softdrugs worden verkocht en dat daarvoor in de shop een kleine voorraad van 500 gram aanwezig mag zijn. Het op een andere plaats opslaan, en het vervoeren en het afleveren van diezelfde drugs is echter, net als in de rest van het land, verboden. Dat geldt dus ook voor het bevoorraden van deze coffeeshops. Deze zogeheten ‘achterdeurproblematiek’ van het gedoogbeleid is in deze rechtszaak aan de orde gesteld.

Schuldig zonder strafoplegging
Ook in hoger beroep is de verdachte in deze zaak schuldig bevonden aan het meermalen in bezit hebben, vervoeren en afleveren van softdrugs om de 2 coffeeshops te bevoorraden. Het hof legt de verdachte echter geen straf op, zoals het Openbaar Ministerie eiste.

Niet buiten domein
Volgens het Openbaar Ministerie treedt een rechter met het uitspreken van het rechterlijk pardon in deze kwestie buiten zijn domein. Het hof vindt dat hiervan geen sprake is. De bevoegdheid om het rechterlijk pardon toe te passen is immers in de wet vastgelegd. Bovendien heeft de wetgever overwogen dat ook een veroordeling zonder strafoplegging al als een terechtwijzing moet worden opgevat.

Toegevoegde waarde
Bij zijn oordeel heeft het hof afgewogen of een straf in deze zaak een toegevoegde waarde zou hebben. Daarbij is rekening gehouden met 4 aspecten:
Beide coffeeshops worden gedoogd door de overheid en hebben zich aan de gedoogvoorwaarden gehouden. Daarbij vindt het hof het van belang dat een coffeeshop binnen het Nederlandse softdrugsbeleid een maatschappelijke functie heeft gekregen.
De bedrijfsvoering van beide coffeeshops was transparant en op orde: er was een administratie van de bevoorrading, er waren arbeidsovereenkomsten voor medewerkers, onder wie de verdachte, en over het loon werd belasting afgedragen.
De omvang van de voorraad die bij verdachte werd aangetroffen stond gelijk aan de omzet van 2,5 dag, hetgeen bescheiden en alleszins acceptabel is te achten.
Er was geen sprake van straat- of groothandel.

Alles afwegende, vindt het hof dat er in het geval van de verdachte sprake is van strafbare feiten die direct voortkomen uit de bonafide bedrijfsvoering van de gedoogde coffeeshops. Dat kleurt de feiten dusdanig dat het hof de verdachte geen straf oplegt en het rechterlijk pardon toepast.'



11 november 2015
Hoogte verkeersboete correct toegepast bij snelheidsovertreding

'De kantonrechter in Almelo oordeelt dat de hoogte van een opgelegde verkeersboete correct is en dat de minister die mag verhogen. Een automobilist was het niet eens met een verkeersboete van 287 euro in Almelo en stapte naar de kantonrechter. De man wees op de hoogte van de boete en de uitspraak van de kantonrechter in Arnhem van 30 oktober 2015. Die oordeelde dat de verkeersboetes door de minister met verkeerde motieven zijn verhoogd.

Geen beperkingen
De kantonrechter in Almelo oordeelt anders. In de wet heeft de wetgever aan de minister geen beperkingen opgelegd ten aanzien van de motieven die aan een wijziging ten grondslag moeten liggen. Ook de verhoging van verkeersboetes voor meer opbrengst voor de schatkist staat daar niet aan in de weg. Ook als het zo zou zijn dat het de bedoeling was dat de hoogte van de boete in relatie staat met de ernst van de overtreding of met de inflatie, staat dat niet in de wet.

Verhogingen vooraf aan Eerste en Tweede Kamer voorgelegd
Bovendien acht deze kantonrechter het van belang dat elke wijziging van de tarieven is voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Beide Kamers hebben zich evenmin in meerderheid uitgesproken tegen de verhogingen en de daarvoor aangevoerde motieven van de minister.

Boete blijft in stand
De automobilist had een boete gekregen van 287 euro en 7 euro administratiekosten voor het overschrijden van de snelheid in de bebouwde kom van Almelo met 28 kilometer per uur. De kantonrechter laat deze boete in stand.'



11 november 2015
Vorderingen 19 miljoen op oud-notaris ‘vastgoedfraude’ afgewezen

'De rechtbank heeft de vorderingen van ruim 19 miljoen euro van de Rabo Vastgoedgroep op de oud-notaris in de ‘Vastgoedfraudezaak’ afgewezen omdat de gestelde onrechtmatige daad van de notaris jegens Rabo Vastgoedgroep onvoldoende is onderbouwd.

Onvoldoende onderbouwing en causaal verband
De Rabo Vastgoedgroep had deze civiele procedure aangespannen tegen deze oud-notaris in verband met diens rol in de zogenaamde ‘Vastgoedfraude’. Rabo Vastgoedgroep maakt aanspraak op betaling van een bedrag van ruim 19 miljoen euro dat via de derdengeldrekening van het notariskantoor naar bankrekeningen van (vennootschappen van) cliënten, hoofdrolspelers in de Vastgoedfraude, is gevloeid.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Rabo Vastgoedgroep onder meer heeft nagelaten nader te concretiseren en te onderbouwen op welk moment de notaris voldoende wetenschap van het dubieuze karakter van de betrokken transacties moet hebben gehad om, gegeven de op hem rustende notariële zorgplicht, anders te handelen dan hij heeft gedaan. Verder heeft Rabo Vastgoedgroep tegenover het gemotiveerde verweer van de notaris onvoldoende gesteld om het causaal verband tussen de gemaakte verwijten en de geleden schade te kunnen vaststellen.

Gerede twijfel
Als de notaris reeds bij het beoordelen van de winstdelingsovereenkomsten en het opstellen van de poolovereenkomsten gerede twijfel over de geoorloofdheid van de transacties had moeten hebben, zou de notaris zijn cliënten hiervan op de hoogte hebben moeten stellen en zijn medewerking hebben moeten weigeren. De rechtbank acht niet aannemelijk dat deze cliënten zich hierdoor zouden hebben laten weerhouden. Gelet op de omvang van de fraude, de toegepaste modus operandi en hun profiel en de geslepenheid, zoals dat blijkt uit de gedingstukken, acht de rechtbank aannemelijk dat de fraude ook zonder tussenkomst van de notaris zou zijn uitgevoerd en voortgezet, zodat ook dan de schade zou zijn geleden.

Rabo Vastgoedgroep wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.'



6 november 2015
Man uit Groenlo bestraft voor poging wurging met spons

'De rechtbank heeft op 6 november 2015 een 55-jarige man uit Winterswijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk en een werkstraf van 40 uren voor een poging tot doodslag. De man heeft op 4 januari 2015 in Groenlo een uitgetrokken nylon douchespons rond de nek en hals van zijn toenmalige vriendin gedraaid en aangetrokken.

Verstikking
De man heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om zijn vriendin om het leven te brengen. Maar volgens de rechtbank had het slachtoffer door het handelen van de man wel kunnen overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals, met daarin onder meer halsslagaders, het strottenhoofd en de luchtpijp, een kwetsbaar gebied van het menselijk lichaam is. Het aantrekken van een uitgetrokken nylon douchespons rond de hals kan leiden tot verstikking. Dit kan een directe oorzaak zijn voor het intreden van de dood.

Rochelen
De rechtbank is van oordeel dat de man de kans dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard, omdat de rechtbank bewezen vindt dat de man pas is gestopt met het aantrekken van de douchespons toen de zoon van het slachtoffer binnenkwam. Ook hoorde de man het slachtoffer al een rochelend geluid maken. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de man – zogeheten – voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.

Behandeltraject
De rechtbank heeft vastgesteld dat tijdens het delict bij de man sprake was van een zekere vorm van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Hij lijdt onder andere aan een post traumatische stress stoornis. Op de zitting is gebleken dat inmiddels een behandeltraject is opgestart. De man heeft baat bij de behandelingen. De rechtbank heeft met deze omstandigheden rekening gehouden bij het bepalen van de strafmaat. Hoewel sprake is van een ernstig feit en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn, zou een dergelijke straf het behandeltraject doorkruisen. De rechtbank vindt dat onwenselijk. Om die reden heeft de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, waarbij de tijd die de man in verzekering gesteld is geweest van de straf wordt afgetrokken.

Werkstraf
De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden gekoppeld aan deze voorwaardelijke straf. Omdat niet is gebleken dat de man door zijn stoornis op dit moment niet kan werken, heeft de rechtbank ook een werkstraf opgelegd. Het slachtoffer heeft om vergoeding van de door haar geleden schade verzocht. De rechtbank heeft bepaald dat de man die schade moet vergoeden.'



6 november 2015
Voorkeursbeleid VGZ c.s. in strijd met Zorgverzekeringswet

'Het voorkeursbeleid dat zorgverzekeraars VGZ c.s. met betrekking tot dieetpreparaten willen voeren, is in strijd met de Zorgverzekeringswet. Deze beslissing van het hof Arnhem-Leeuwarden is vandaag door de Hoge Raad in stand gelaten.

In verband met hun natura verzekeringspolissen sluiten zorgverzekeraars ieder jaar overeenkomsten met afleveraars van dieetpreparaten, waaronder apotheken. Deze overeenkomsten bepalen onder meer welke vergoeding afleveraars ontvangen voor de verstrekking van de aflevering van dieetpreparaten aan verzekerden.

VGZ c.s. hebben in 2013 besloten om met betrekking tot dieetpreparaten een voorkeursbeleid te voeren. Doel van dat beleid is kosten te besparen. VGZ c.s. hebben een beperkt aantal voorkeursproducten geselecteerd die alle afkomstig zijn van één fabrikant. Onderdeel van het beleid is dat VGZ c.s. de afleveraars nog maar in beperkte mate de producten vergoeden die van andere fabrikanten afkomstig zijn, dat aflevering van die producten alleen is toegestaan als daarvoor een expliciete medische motivering is gegeven en dat het percentage van die producten dat zij mogen afleveren, aan een maximum is gebonden.

Nutricia heeft in kort geding een verbod op dit beleid gevraagd omdat dit de afzet van haar dieetproducten vermindert. Een tweetal patiëntenverenigingen en de Nederlandse Vereniging van Diëtisten hebben dit verzoek ondersteund. De verenigingen hebben aangevoerd dat het voorkeursbeleid van VGZ c.s. ertoe leidt dat patiënten niet de zorg krijgen waarop de Zorgverzekeringswet hen recht geeft.

Om deze laatste reden heeft het hof het voorkeursbeleid verboden. Het hof heeft vastgesteld dat de keuze van dieetpreparaten individueel en subjectief is bepaald, omdat de bereidheid tot gebruik en dieettrouw van de patiënt in hoge mate wordt bepaald door de exacte samenstelling ervan, de voorkeuren van de patiënt en de mate waarin de patiënt het preparaat verdraagt. Patiënten moeten daarom de mogelijkheid hebben ook andere producten te gebruiken dan de door VGZ c.s. geselecteerde voorkeursproducten. Die mogelijkheid wordt door het beleid van VGZ c.s. te zeer beperkt. Daarom is dat beleid in strijd met de wet, die verzekerden recht geeft op adequate zorg, aldus het hof.

De Hoge Raad heeft de klachten van VGZ c.s. tegen dit oordeel verworpen. Zorgverzekeraars dienen weliswaar bij hun beleid rekening te houden met de kosten van de zorg, maar dat mag er niet toe leiden dat niet de zorg wordt verstrekt waarop de wet aanspraak geeft. Verzekeraars kunnen dan ook in beginsel slechts de doorslag aan de kosten geven als er een product is dat voldoende gelijkwaardig is. Het hof heeft kunnen oordelen dat van die gelijkwaardigheid in dit geval geen sprake is, dat patiënten daarom ook de mogelijkheid moeten hebben om andere producten te gebruiken dan de voorkeursproducten van VGZ c.s., en dat die mogelijkheid door het beleid van VGZ c.s. te zeer wordt beperkt.'



5 november 2015
Uitzendbureau mag arbeidsmigranten kosten voor huisvesting in rekening brengen

'FNV en een uitzendbureau hebben samen een zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter in de rechtbank Gelderland.

Centraal in deze zaak staat de vraag hoe artikel 55 CAO Bouwnijverheid moet worden uitgelegd en dus of het uitzendbureau de werknemers voor de huisvesting kosten in rekening mag brengen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat dit toegestaan is.

Het uitzendbureau werft werknemers in het buitenland, voornamelijk in Polen en Duitsland, ook wel arbeidsmigranten genoemd. Het uitzendbureau stelt huisvesting voor deze werknemers ter beschikking in de buurt van de plaats waar ze werken.

Verder is in deze zaak geoordeeld dat het uitzendbureau de kosten mag laten voldoen met toepassing van de ET-regeling en dat zij geen voedingstoelage aan de werknemers hoeft te verstrekken.

De ET-regeling is een regeling die is opgenomen in de cao voor uitzendkrachten. Deze regeling maakt het mogelijk dat werknemers een deel van het brutoloon uitruilen voor bijvoorbeeld dubbele huisvestingskosten.'



5 november 2015
Acht jaar cel voor doodslag in Frederik Hendrikstraat Amsterdam

'Een 36-jarige man is veroordeeld tot acht jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de gewelddadige dood van Fernando Cabrera in december 2014.

De rechtbank stelt vast dat er sporen zijn gevonden van verdachte in de kamer waar het slachtoffer dood is aangetroffen en ook op het stoffelijk overschot. Op de spijkerbroek van verdachte zijn bloedsporen aangetroffen van het slachtoffer. Verdachte heeft in een korte verklaring aangegeven dat de bloedsporen zijn veroorzaakt door vriendschappelijke omhelzingen en het aanbrengen van tatoeages. Op zitting heeft de man hierover geen nadere informatie willen geven.

Belastende sporen
Vaststaat dat er zeer belastende sporen zijn die wijzen op de betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer en verdachte stelt hier geen enkel aannemelijk te achten alternatief scenario tegenover. Daarnaast acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte voor het moment van het toebrengen van de fatale steekwonden, contact met het slachtoffer heeft gehad en naar hem is toegegaan in diens woning. Er is niet gebleken van een alibi. Voor de rechtbank kan het niet anders zijn dat verdachte het fatale letsel heeft toegebracht.

Doodslag
Moord acht de rechtbank niet bewezen, wel doodslag. De dader heeft moeten weten of heeft bewust het risico genomen dat het slachtoffer ten gevolge van de toegebrachte verwondingen zou komen te overlijden.

Over het motief is niets zinnigs te zeggen. Niemand heeft verklaard te weten wat er is gebeurd en uit het sporenonderzoek is dat evenmin vast te stellen. Bij de openbare behandeling heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ook in de periode van het politieonderzoek heeft hij nauwelijks vragen willen beantwoorden behalve dat hij er mee te maken heeft gehad en erbij betrokken zou zijn geweest. Hoewel verdachte het recht heeft om te zwijgen is het pijnlijk voor de nabestaanden nu niet te vernemen wat zich heeft voorgedaan en waarom hun dierbare het leven heeft gelaten.'



5 november 2015
Naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd ondanks verkeerd ingevoerd kenteken

'Het gerechtshof Amsterdam heeft vandaag in 8 proefprocedures naheffingsaanslagen parkeerbelasting vernietigd. Omdat de parkeerbelasting betaald was, oordeelde het hof in hoger beroep dat ondanks een in de parkeerautomaat verkeerd ingevoerd kenteken er niet kan worden nageheven.

Inleiding
Vanaf 1 juli 2013 dient in Amsterdam bij parkeerautomaten het kenteken van de geparkeerde auto te worden ingevoerd. In de situaties waarover vandaag is beslist, had de parkeerder wél de verschuldigde parkeerbelasting betaald, maar had hij bij de parkeerautomaat een verkeerd kenteken ingetoetst; bijvoorbeeld HA-HA-HA in plaats van het werkelijke kenteken. De parkeercontroleur kon bij controle niet vaststellen of parkeerbelasting was betaald en legde een naheffingsaanslag parkeerbelasting op.

Beslissing gerechtshof Amsterdam
Hoewel de parkeerders op basis van de voorschriften in Amsterdam het juiste kenteken hadden moeten invoeren, oordeelt het hof dat de gemeente Amsterdam ten onrechte de naheffingsaanslagen heeft opgelegd. Immers parkeerbelasting die is betaald, kan niet worden nageheven.

Het hof heeft met deze beslissing de eerder door de rechtbank gedane uitspraken bevestigd.

Als de parkeerder bewust een verkeerd kenteken heeft ingevoerd, heeft hij geen recht op een vergoeding van zijn in de bezwaarfase gemaakte kosten (beslist in deze beschikking).'



4 november 2015
Arnhemmer veroordeeld voor poging verkrachting en aanranding

'Een 36-jarige man uit Arnhem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest en een TBS-maatregel met dwangverpleging. De Arnhemmer is veroordeeld voor een poging tot verkrachting en een aanranding.

Verkrachting
De man heeft in de nacht van 2 augustus 2014 op een braakliggend terrein geprobeerd om een vrouw te verkrachten. In dezelfde maand heeft de man zich ook schuldig gemaakt aan een aanranding. Beide aanvallen waren gericht op jonge vrouwen. Tijdens deze strafbare feiten was er bij de man sprake van een stoornis.

TBS met dwangverpleging
Volgens de rechtbank is het niet verantwoord dat hij zonder behandeling terugkeert in de maatschappij. De rechtbank oordeelt dat het verkleinen van de kans op herhaling en het realiseren van hulpverlening alleen mogelijk binnen de TBS-maatregel met dwangverpleging. Tot slot moet de man een schadevergoeding aan de slachtoffers betalen. '



4 november 2015
20 maanden celstraf voor oplichting met verblijfsvergunningen

'De rechtbank Den Haag heeft een 31-jarige man veroordeeld voor oplichting van een aantal personen van Chinese afkomst. Hij krijgt hiervoor een celstraf van 24 maanden, waarvan vier voorwaardelijk. Door zich voor te doen als iemand met een hoge positie bij de Nederlandse overheid, heeft hij hen in strijd met de waarheid doen geloven dat hij buiten de reguliere procedure om een verblijfsvergunning voor hen kon regelen.

Oplichting met politie-uniform
De man heeft zijn eigen verhaal kracht bij gezet door onder meer briefpapier van de Rechtspraak en (het kabinet van de) Koning te tonen, de suggestie te wekken bij zijn slachtoffers dat hij bij de politie werkzaam was door een foto van hemzelf in een politie-uitrusting te tonen, door een keer op een afspraak met hen in politie-uniform te verschijnen en een pas te tonen waaruit door de aanwezigheid van een overheidslogo en een koord met daarop “politie” de suggestie uitging dat het een politiepas betreft. Ook heeft hij laten zien dat hij – uit openbare bronnen – bepaalde informatie over zijn slachtoffers kon opvragen.

Verder heeft de man verteld dat zij voor het verkrijgen een cursus moesten volgen en examen moesten afleggen. Door gebruik te maken van deze oplichtingsmiddelen heeft hij aangevers bewogen tot de afgifte van in totaal meer dan 50.000 euro.

Misbruik van onzekere verblijfsstatus
De 31-jarige man, die al meermalen voor oplichting is veroordeeld, heeft misbruik gemaakt van personen die door hun onzekere verblijfsstatus en gebrek aan kennis van de Nederlandse taal een zwakke positie hebben in de samenleving. Hij heeft zich voorgedaan als iemand die zijn slachtoffers kon helpen aan een verblijfsvergunning en heeft hen daarbij veel geld afhandig gemaakt. Hij heeft daarmee op brutale wijze misbruik gemaakt van het door de kwetsbare slachtoffers in hem gestelde vertrouwen. Het enige dat hij voor hen heeft gedaan, buiten medeweten van zijn slachtoffers om, is het intrekken van de lopende beroepsprocedures.

Bovendien heeft de man gedreigd zijn slachtoffers aan te geven bij de politie en hen gezegd dat ze zouden worden opgesloten in een gevangenis op een afgelegen plaats. Hij heeft hierdoor naast materiële schade ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers. De rechtbank rekent dit alles hem zwaar aan. Aan twee van de slachtoffers moet hij bovendien in totaal 39.000,- euro schadevergoeding betalen.

Medeplichtig
Zijn partner is voor medeplichtigheid veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke celstraf van drie maanden.'



4 november 2015
Terechte boetes voor bedrijven vanwege Bulgaarse werknemer zonder werkvergunning

'Minister Asscher heeft terecht boetes opgelegd aan 10 verschillende bedrijven in de bouw- en vastgoedsector, omdat een Bulgaarse man zonder werkvergunning bouwwerkzaamheden verrichtte voor de bedrijven. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was hiervoor wel een werkvergunning vereist, anders dan de bedrijven in hoger beroep aanvoerden. Dit blijkt uit 10 uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van vandaag.

Overgangsmaatregelen Bulgarije
Tot 1 januari 2014 golden zogenoemde overgangsmaatregelen voor Bulgaren op grond waarvan zij, hoewel zij sinds 2007 burgers zijn van de Europese Unie, over het algemeen een werkvergunning nodig hadden om in Nederland te werken. Daarbij kregen zij voorrang tot de Nederlandse arbeidsmarkt boven inwoners uit landen buiten de EU, de zogenoemde derdelanders. Volgens de bedrijven was geen werkvergunning nodig voor Bulgaren. Zij wijzen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak waaruit volgt dat Japanners vrije toegang hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt. De bedrijven vinden dat als inwoners van Japan hier mogen werken zonder werkvergunning, dat ook moest gelden voor Bulgaren.

Voorrang
De Afdeling bestuursrechtspraak benadrukt dat voor Bulgaren in het algemeen geen strengere eisen golden voor de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt dan voor derdelanders. Het uitgangspunt was immers dat voor beide groepen een werkvergunningsplicht geldt. Dat voor Japanners hierop een uitzondering is gemaakt, betekent niet dat de minister dat ook moest doen voor Bulgaren. Het beginsel van voorrang uit de Bulgaarse overgangsmaatregelen "moet namelijk niet zo ruim worden uitgelegd" als de zogenoemde "meestbegunstigingsclausule" waarop de Japanners een beroep kunnen doen.

Verstoring arbeidsmarkt
De bedrijven voerden ook nog aan dat de overgangsmaatregelen, die aanvankelijk golden tot 1 januari 2012, ten onrechte met twee jaar waren verlengd tot 1 januari 2014. Volgens hen was niet voldaan aan de 'dreigende (ernstige) verstoring van de Nederlandse arbeidsmarkt' die daarvoor is vereist. De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat de minister de werkvergunningsplicht mocht voortzetten. De minister heeft namelijk toegelicht dat uit gegevens bleek dat de arbeidsmigratie uit Bulgarije en Roemenië anders nog meer zou toenemen, terwijl Nederland nog kampte met een verder oplopende werkloosheid en verdringing van onbenut arbeidspotentieel.'



4 november 2015
Rechtbank wijst vorderingen OAD tegen Rabobank af

'De rechtbank Midden-Nederland heeft vandaag de vorderingen afgewezen die de aandeelhouder van het OAD-concern heeft ingesteld tegen de Rabobank. De aandeelhouder verwijt de Rabobank dat -door ten onrechte de kredietovereenkomst met het OAD-concern op te zeggen- het faillissement van het OAD-concern is veroorzaakt, en daarmee het waardeloos worden van de aandelen. De aandeelhouder vordert van de Rabobank een vergoeding voor deze waardevermindering van de aandelen.

De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering niet toe. De rechtbank is van oordeel dat de aandeelhouder deze vordering niet kan instellen. Dat kan alleen (de curator van) OAD. De Hoge Raad heeft in diverse arresten uitgemaakt dat in beginsel alleen het concern zelf schadevergoeding kan vorderen vanwege waardevermindering van aandelen van degene die de waardevermindering heeft veroorzaakt door wanprestatie of onrechtmatig handelen, en niet de aandeelhouder(s). Op dit uitgangspunt heeft de Hoge Raad alleen een uitzondering gemaakt, als er ook specifiek tegenover de aandeelhouder onrechtmatig is gehandeld. Van deze uitzonderingssituatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Rabobank heeft de eisen die zij stelde aan het voortzetten van de kredietrelatie met OAD (waaronder kapitaalversterking) niet aan de aandeelhouder van OAD gesteld maar aan (het bestuur van) OAD. Dit betekent dat de Rabobank bij de aandeelhouder ook geen verwachting heeft kunnen wekken over de gevolgen van een geslaagde kapitaalversterking.'



3 november 2015
AG: brief niet nodig bij opleggen boete ontbreken APK-keuring personenauto

'Voor het geautomatiseerd opleggen van een boete vanwege het ontbreken van een geldige APK-keuring personenauto hoeft aan de overtreder niet eerst een brief te worden gestuurd. Dat stelt advocaat-generaal Harteveld vandaag in een vordering aan de Hoge Raad tot cassatie in het belang der wet.

In deze zaak had het hof Arnhem-Leeuwarden een beschikking waarin de boete werd opgelegd vernietigd. Het hof vond dat aan de overtreder een brief had moeten worden verstuurd waarin wordt geïnformeerd naar bijzondere omstandigheden. Een dergelijke brief wordt wél gestuurd aan kentekenhouders van zware voertuigen die de APK-wetgeving hebben overtreden. Het hof trok uit het achterwege blijven van een brief de conclusie dat de betrokken ambtenaar daardoor niet bevoegd was de boete op te leggen.

De brief aan kentekenhouders van zware voertuigen wordt volgens de advocaat-generaal preventief gestuurd omdat de praktijk daar aanleiding toe gaf. Het is niet aannemelijk dat die aanleiding bij personenauto’s ook bestaat en het hof heeft dat niet vastgesteld. Ook kon het hof volgens hem op basis hiervan niet concluderen dat de betrokken ambtenaar niet bevoegd was de boete op te leggen.'



Bron: www.rechtspraak.nl.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl